Financieringsmonitor 2024

Over deze publicatie

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) stelt de Financieringsmonitor samen in opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ). De voorgaande edities zijn vanaf 2019 in het begin van het jaar verschenen, dit onderzoeksrapport bevat de uitkomsten van de zevende meting.

De monitor bestaat uit een verkenning van de vraagzijde van de markt voor financiering. Met een digitale enquête onder 10 000 ondernemingen, waarvan er ongeveer 4 900 respondeerden, is de gehele zoektocht naar financiering in beeld gebracht: van behoefte tot aan uitkomst.

Samenvatting

De zoektocht naar financiering door het mkb in de business economy (juli 2023 - juli 2024)De zoektocht naar financiering door het mkb in de business economy (juli 2023 - juli 2024) Behoefte 49 700 bedrijven Doel van financiering bij succesvolle aanvragen? ** Legenda 2024 2023 Banklening 33% Anders 19% Onderhandse lening 13% Informele investeerders 6% Rekeningcourant 10% Er zijn mogelijkheden verkend Er is een nieuwe externe financieringsbehoefte Er is een aanvraag gedaan Er is financiering gekomen Kleinbedrijf Middenbedrijf Microbedrijf 79% 83% 83% Mkb 82% Kleinbedrijf Middenbedrijf Microbedrijf 25% 27% 14% Mkb 16% Kleinbedrijf Middenbedrijf Microbedrijf 67% 68% 56% Mkb 59% Kleinbedrijf Middenbedrijf Microbedrijf 95% 99% 88% Mkb 91% Oriëntatie 41 000 bedrijven Aanvraag 26 800 bedrijven Uitkomst 24 400 bedrijven Overige activa Wagenpark Uitbreiding 25% 22% 31% Start, uitbreiding of vernieuwing 90% Herfinanciering Overbruggen corona Voorraden 15% 14% 41% Continuering 65% Te duur Geen succes 35% 32% Al bekend 53% Waarom niet? * Geen groei Intern 31% 9% Geen aanleiding 44% Waarom niet? * Adviseur Intern Timing anders Waarom niet? * 19% 23% 22% 62% 33% Geen uitbreiding Geen personeel Geen vernieuwing 19% Mkb business economy 307 000 bedrijven Grootbedrijf 85% Grootbedrijf 21% Grootbedrijf 79% Grootbedrijf 100% Vorm van financiering? Bij deze vraag kan er gekozen worden voor meerdere antwoorden. Hiervan is de top 3 over 2024 weergegeven. In de enquête kan gekozen worden voor meerdere hoofd- en subdoelen, waarbij subdoelen onder meerdere hoofddoelen terug kunnen komen. Per hoofddoel is de top 3 van subdoelen over 2024 weergegeven. Leasing 20% * **De zoektocht naar financiering door het mkb in de business economy (juli 2023 - juli 2024)Behoefte 49 700 bedrijvenDoel van financiering bij succesvolle aanvragen? **Legenda20242023Banklening 33%Anders19%Onderhandse lening13%Informele investeerders 6%Rekeningcourant10%Er zijn mogelijkheden verkendEr is een nieuwe externe financieringsbehoefteEr is een aanvraag gedaanEr is financiering gekomenKleinbedrijfMiddenbedrijfMicrobedrijf79%83%83%Mkb82%KleinbedrijfMiddenbedrijfMicrobedrijf25%27%14%Mkb16%KleinbedrijfMiddenbedrijfMicrobedrijf67%68%56%Mkb59%KleinbedrijfMiddenbedrijfMicrobedrijf95%99%88%Mkb91%Oriëntatie 41 000 bedrijvenAanvraag 26 800 bedrijven Uitkomst 24 400 bedrijven Overige activa Wagenpark Uitbreiding25%22%31%Start, uitbreiding of vernieuwing 90% Herfinanciering Overbruggen corona Voorraden15%14%41%Continuering 65%Te duurGeen succes35%32%Al bekend53%Waarom niet? *Geen groeiIntern31%9%Geen aanleiding44%Waarom niet? *AdviseurInternTiming andersWaarom niet? *19%23%22%62%33%Geen uitbreidingGeen personeelGeen vernieuwing19%Mkb business economy 307 000 bedrijvenGrootbedrijf85%Grootbedrijf21%Grootbedrijf79%Grootbedrijf100%Vorm van financiering?Bij deze vraag kan er gekozen worden voor meerdere antwoorden. Hiervan is de top 3 over 2024 weergegeven.In de enquête kan gekozen worden voor meerdere hoofd- en subdoelen, waarbij subdoelen onder meerdere hoofddoelen terug kunnen komen. Per hoofddoel is de top 3 van subdoelen over 2024 weergegeven. Leasing20%***

Van alle bedrijven in het mkb in de business economy heeft 16 procent behoefte aan nieuwe externe financiering. Het gaat hierbij om vreemd vermogen of om eigen vermogen dat buiten het bedrijf of buiten het eigen geld van de ondernemer wordt gezocht. Van de bedrijven met een financieringsbehoefte zet 82 procent serieuze stappen om de mogelijkheden te verkennen en zijn de mogelijkheden bij 9 procent1) al bekend. Van de bedrijven die zich hebben georiënteerd of die al bekend waren met de mogelijkheden, besluit vervolgens 59 procent daadwerkelijk een financieringsaanvraag te doen. Daarvan is 91 procent succesvol. Zij krijgen het aangevraagde bedrag geheel of ten dele. Cijfers uit de Financieringsmonitor 2024 zijn gebaseerd op de periode juli 2023 tot juli 2024. De opvallendste uitkomsten zijn als volgt:

Behoefte aan financiering vergelijkbaar met vorige meting

De behoefte aan nieuwe externe financiering tussen juli 2023 en juli 2024 is licht toegenomen in vergelijking met het voorgaande jaar. Toen had 15 procent van het mkb in de business economy financiering nodig, nu is dat 16 procent. Ook bij het micro- en kleinbedrijf is de behoefte aan nieuwe externe financiering gestegen, van respectievelijk 13 en 21 procent naar 14 en 25 procent. De behoefte is in het middenbedrijf nagenoeg gelijk gebleven (in beide metingen is dit 27 procent). Hierdoor zijn de verschillen binnen het mkb kleiner geworden ten opzichte van de vorige meting. Voor het grootbedrijf is juist een afname zichtbaar in de behoefte ten opzichte van vorig jaar. 

Bedrijven in de sectoren landbouw en informatie en communicatie hebben het vaakst (20 procent) een externe financieringsbehoefte en bedrijven in de sector onroerend goed en reparatie het minst vaak (14 procent). Daarnaast hebben bedrijven tot vijf jaar oud vaker (23 procent) een financieringsbehoefte dan oudere bedrijven (14 procent). Het aandeel jonge bedrijven met een financieringsbehoefte is ruim drie procentpunt hoger dan een jaar eerder. Bij oude bedrijven is het aandeel niet veranderd. 

Bedrijven met een externe financieringsbehoefte hebben een lagere solvabiliteit en liquiditeit dan bedrijven zonder behoefte aan externe financiering. Zij kunnen dus minder goed voldoen aan hun betalingsverplichtingen op zowel lange als korte termijn. 

Bedrijven die geen nieuwe externe middelen zoeken zien vaak geen aanleiding voor een financieringsbehoefte of doen een beroep op intern eigen vermogen. Gestegen kosten worden door meer dan de helft van de bedrijven gezien als een belemmering voor de bedrijfsprestaties. Bedrijven die dit als een belemmering ervaren hebben vaker een financieringsbehoefte (22 procent) dan bedrijven die dit niet als belemmerend ervaren (8 procent). 

Bank nog steeds belangrijkste kanaal voor oriëntatie, maar populariteit neemt verder af

Van de mkb bedrijven in de business economy met een financieringsbehoefte, neemt 82 procent verdere stappen om informatie in te winnen over de financieringsmogelijkheden. Dit is toegenomen ten opzichte van het afgelopen jaar, toen nog 74 procent zich verder oriënteerde. Deze toename wordt gedreven door het microbedrijf. In het klein- en middenbedrijf daalt het aandeel bedrijven dat zich oriënteert licht. Hoewel er dit jaar weliswaar een stijging is van het aandeel bedrijven dat zich oriënteert, lijkt er op de langere termijn geen sprake van een stijgende of dalende trend. Hierbij zijn de verschillen in percentages tussen de grootteklassen binnen het mkb, net als bij de eerste stap in de zoektocht, kleiner geworden. Jonge bedrijven hebben ten opzichte van de vorige meting vaker mogelijkheden verkend voor nieuwe financiering. Bij meer dan de helft van de bedrijven binnen het mkb die zich niet hebben georiënteerd, is de reden hiervoor dat het bedrijf al bekend was met de mogelijkheden. 

Van de bedrijven die zich verder oriënteren blijft de bank het meest gebruikte kanaal: 56 procent oriënteert zich via dit kanaal. De populariteit van banken als oriëntatiekanaal is in de afgelopen jaren wel consistent afgenomen: sinds 2019 daalt het aandeel ieder jaar met een paar procentpunten. Na de bank worden de accountant en financieel adviseur het vaakst als informatiekanaal gebruikt. Deze kanalen winnen aan populariteit. Het mkb oriënteert zich vaker op financieringsvormen die betrekking hebben op het vreemd vermogen dan op vormen die het eigen vermogen aangaan.

Meer financieringsaanvragen, maar mediane bedrag neemt af

Van de mkb-bedrijven die behoefte hebben aan financiering én zich georiënteerd hebben op de mogelijkheden (of al bekend waren met de mogelijkheden), doet 59 procent ook daadwerkelijk een aanvraag. Dit percentage is hoger dan de 51 procent van vorig jaar. Ook deze toename wordt gedreven door het microbedrijf. Jonge bedrijven doen vaker een aanvraag dan oude bedrijven, in de vorige meting was deze verhouding juist andersom. Waar het niet tot een aanvraag kwam, was dat in veel gevallen omdat het toch intern gefinancierd kon worden of niet het juiste moment was. Het gezochte bedrag aan externe financiering is met een mediaan2) van 150 duizend euro een stuk lager dan in de vorige meting (250 duizend euro).3) Na een piek van vorig jaar, lijkt het mediane gezochte bedrag meer in lijn te liggen met het bedrag van 2022 (125 duizend euro).

Succespercentage weer op niveau van 2022, rente blijft toenemen

Van de bedrijven die een aanvraag deden is dit jaar een hoger aandeel succesvol. In 2023 was het percentage bedrijven met een deels of geheel succesvolle aanvraag 86 procent, dit jaar is dit 91 procent. Het succespercentage is daarmee weer op hetzelfde niveau als in 2022. De toename is zichtbaar bij alle grootteklassen en het percentage succesvolle aanvragen neemt toe naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. Als een aanvraag niet tot succes leidt, komt dit in het merendeel van de gevallen omdat de financier de aanvraag (deels) afwijst.

De financieringskosten blijven verder toenemen. Zowel de mediane vaste rente als de mediane variabele rente die mkb-bedrijven dit jaar betalen is gestegen ten opzichte van vorig jaar. Daar tegenover staat dat minder bedrijven een onderpand hebben moeten bieden. 

Verwachte toekomstige financieringsbehoefte blijft gelijk aan vorige meting

Het aandeel bedrijven met een verwachte toekomstige financieringsbehoefte is niet veranderd sinds de vorige twee metingen. Twaalf procent van het mkb in de business economy verwacht volgend jaar nieuw extern geld nodig te hebben. Deze groep bedrijven verwacht bovendien minder vaak winstgevend te zijn en verwacht vaker over onvoldoende liquide middelen te beschikken om aan de korte termijn betalingsverplichtingen te voldoen, in vergelijking met bedrijven die geen financieringsbehoefte verwachten in het komende jaar.  

Bedrijven met als doel verduurzaming doen meer aanvragen met minder succes

In deze editie van de Financieringsmonitor is een bijlage opgenomen waarin onderscheid is gemaakt tussen bedrijven waarvan het financieringsdoel (deels) het investeren in verduurzaming betreft en bedrijven die verduurzaming niet als doel hadden. Voor deze analyse zijn de afgelopen drie metingen van de monitor samengevoegd. 

Bedrijven die willen investeren in verduurzaming (i) oriënteren zich minder vaak op de mogelijkheden, (ii) doen vaker daadwerkelijk een aanvraag, (iii) zijn minder vaak succesvol bij die aanvraag, en (iv) en verwachten vaker in het komende jaar weer een financieringsbehoefte te hebben ten opzichte van bedrijven dit niet als doel hebben.   

1) Dit is 53 procent van de 18 procent die zich niet heeft georiënteerd op de mogelijkheden.
2) De mediaan betekent in dit geval dat de helft van de aanvragers een lager bedrag zocht en de andere helft dus een hoger bedrag.
3) De samenstelling van de populatie is dit jaar anders dan in de vorige meting zodat voor dit specifieke onderdeel de cijfers niet goed vergelijkbaar zijn.

1. Inleiding

Sinds 2018 stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de Financieringsmonitor samen in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken (EZ).4) Het doel van de monitor is om een overzichtelijk beeld te geven van de Nederlandse markt voor externe financiering voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (mkb). Daarvoor wordt de zoektocht naar financiering van ondernemers gevolgd en een schets gegeven van recente ontwikkelingen op de Nederlandse financieringsmarkt. Deze zevende editie van de monitor heeft betrekking op de periode die loopt van 1 juli 2023 tot 1 juli 2024.

De Financieringsmonitor bestaat uit drie onderdelen. De voornaamste uitkomsten worden beschreven in dit onderzoeksrapport. Het dashboard geeft op interactieve wijze meer detailinformatie en kan als naslagwerk gebruikt worden. Ten slotte worden de analysedata die voortkomen uit de monitor beschikbaar gesteld aan gebruikers van de microdatafaciliteit van het CBS. Zo kunnen ook anderen de zoektocht naar financiering van het mkb onderzoeken.

1.1 Aanpak

De zoektocht van het mkb naar financiering wordt in deze monitor in beeld gebracht met een digitale enquête waarvoor ongeveer 10 duizend bedrijven zijn benaderd en waarvan er bijna 5 duizend gerespondeerd hebben.5) Dit is een steekproef uit de totale populatie van ongeveer 307 duizend midden- en kleinbedrijven in de business economy met minimaal twee werkzame personen, aangevuld met grootbedrijf en landbouw om te kunnen benchmarken. De resultaten die op basis van deze steekproef in de monitor worden weergegeven zijn representatief voor de hele populatie, maar zijn dus schattingen van de uitkomsten voor alle bedrijven. Daarom zijn er 95%-betrouwbaarheidsintervallen opgenomen voor de belangrijkste indicatoren.

Vraag en aanbod

Met de zoektocht naar externe financiering wordt een deel van de markt voor financiering in beeld gebracht. Een markt bestaat uit vraag en aanbod. De vraag naar financiering vindt zijn oorsprong bij bedrijven en dat is wat deze Financieringsmonitor in kaart brengt. Het aanbod bestaat uit al het geld dat de banken en non-bancaire financiers zoals institutionele investeerders, private investeerders, betrokken consumenten, en zo verder, uit zouden willen zetten. Deze monitor beperkt zich tot een overzicht van recente ontwikkelingen in het verstrekte aanbod voor zeven vormen van financiering: bankkredieten, crowdfunding, equipment lease, factoring, private equity inclusief durfkapitaal, direct lending en de mkb-beurs.6) Alle data komen uit bronnen buiten het CBS en zijn enkel verzameld om deze in samenhang te presenteren. Dit is ondersteunende informatie. Het geeft een context waarbinnen de vraag naar financiering gezien moet worden. 

1.2 Leeswijzer

De rest van de monitor is als volgt opgezet. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van recente ontwikkelingen in bancaire financiering en verschillende vormen van non-bancaire financiering. Hoofdstuk 3 is een leeswijzer voor de hoofdstukken die daarna volgen en voor de zoektocht van bedrijven naar externe financiering. Het gaat in op de interpretatie van uitkomsten voor de zoektocht: de trechterwerking van het zoekproces, de populatie en marges rondom de uitkomsten. Hoofdstuk 4 beschrijft de financieringsbehoefte en hoofdstuk 5 de oriëntatiefase. Hoofdstuk 6 en 7 gaan in op de echte aanvraag van financiering: het proces en de uitkomst. Vervolgens bespreekt hoofdstuk 8 de resultaten rondom de verwachte financieringsbehoefte in de toekomst. Hierna volgt een bijlage waarin de zoektocht in kaart gebracht voor bedrijven met als financieringsdoel het investeren in verduurzaming. De Financieringsmonitor sluit af met een onderzoeksverantwoording, met aandacht voor de methodiek achter de enquête, een begrippenlijst en een bronnenoverzicht.

4) De Financieringsmonitor wordt jaarlijks gepubliceerd op de website van het CBS, zo ook de versie van 2023.
5) Het responspercentage komt dit jaar uit op 49 procent.
6) Over kredietunies is sinds vorig jaar geen informatie beschikbaar. Deze worden in dit rapport dus niet besproken.

2. Ontwikkelingen op de markt voor bedrijfsfinanciering

De groei die de Nederlandse economie liet zien in 2022 stagneerde in 2023. Zowel het consumenten- als het producentenvertrouwen bleef negatief en de investeringen liepen terug vanaf het tweede kwartaal. Ook de uitstaande kredietverlening aan het mkb daalde verder, ondanks de totale toename van het volume aan nieuwe verstrekkingen door banken. Deze stijging geldt echter enkel voor leningen groter dan 1 miljoen euro. Voor financieringen onder dit bedrag gaan bedrijven steeds vaker op zoek naar alternatieve vormen van financiering. De verhouding non-bancaire versus bancaire financiering in het mkb is dit jaar groter dan ooit. 

Dit hoofdstuk is bedoeld om de uitkomsten van de Financieringsmonitor in een breder perspectief te plaatsen. Het beschrijft eerst de ontwikkelingen in de Nederlandse economie en daarna de ontwikkelingen op de bancaire en non-bancaire markten voor financiering in 2023 en het eerste en, waar mogelijk, tweede kwartaal van 2024. Daar wordt enige duiding aan gegeven met behulp van een selectie aan recent onderzoek. Daarnaast wordt er in deze editie van de monitor voor het eerst een Europese vergelijking gemaakt voor nieuwe kredietverlening van banken aan het mkb op basis van data van de Europese Centrale Bank (ECB). Ook worden de ontwikkelingen op rentegebied vergeleken met die van onze buurlanden en plaatsen we economische ontwikkelingen, waar mogelijk, in Europees perspectief.  

2.1 De Nederlandse economie stagneert

De groei die de Nederlandse economie liet zien in 2022 zette in 2023 niet langer door. Het bruto binnenlands product (bbp) stagneerde, zowel het producenten- als het consumentenvertrouwen bleef laag en ook de daadwerkelijke productie liep terug. Tegelijkertijd nam de inflatie gedurende 2023 af, voornamelijk door de dalende prijzen voor energie en brandstof en was de krapte op de arbeidsmarkt iets minder hoog. 

Economische groei in 2023 laag en in eerste kwartaal 2024 negatief

Waar er in 2020 door de coronacrisis forse dalingen te zien waren in het bbp ten opzichte van een jaar eerder, was er in 2021 en 2022 geen sprake meer van krimp en groeide het bbp bovendien elk kwartaal met uitzondering van het eerste kwartaal van 2021 (CBS, 2024a). Sinds het begin van 2023 was er sprake van stagnatie van de groei: de economische groei over 2023, gecorrigeerd voor prijsveranderingen, kwam uit op 0,1 procent. Dit zette door in 2024: volgens de tweede berekening7) van het CBS daalde het bbp in het eerste kwartaal van 2024 met 0,5 procent ten opzichte van het kwartaal ervoor (CBS, 2024a). Vergeleken met de Europese Unie was de groei van het bbp in 2023 kleiner dan gemiddeld (CBS, 2024b).

Het bbp is opgebouwd uit vier componenten: de consumptie van huishoudens, de overheidsconsumptie, investeringen en het handelssaldo (uitvoer minus invoer). Net als bij het totale bbp was het volume van bijna alle componenten aan het eind van 2023 lager dan in het begin. Dat gold vooral voor het handelssaldo en de investeringen in vaste activa: deze lagen eind 2023 slechts net boven het niveau van voor corona (CBS, 2024b). De bijdrage van het handelssaldo aan de groei van het bbp was in 2023 negatief; de invoer van goederen en diensten, maar met name de uitvoer ervan was lager dan in 2022. Ook in de eerste maanden van 2024 viel op dat de export van goederen daalde ten opzichte van voorgaande kwartalen, dit hangt samen met de krimp van de industrie (CBS, 2024c). De consumptie door huishoudens daalde ook in de eerste drie kwartalen van 2023, maar die daling werd in het vierde kwartaal bijna goedgemaakt, doordat consumenten weer substantieel (1,8 procent) meer kochten dan in het voorgaande kwartaal. Alleen de overheidsconsumptie nam in 2023 gestaag toe (CBS, 2024b). 

Inflatie lager dan in 2022, vooral door lagere energieprijzen

In zowel 2021 als 2022 bleef de inflatie8) toenemen tot een piek van 14,3 procent in september 2022. Dit was onder meer het gevolg van stijgende prijzen voor grondstoffen en voedsel, de leveringsproblemen en de opstart van de economie na de coronacrisis. De stijging van de energieprijzen in 2021 en 2022 was het resultaat van een toegenomen vraag naar olie en gas in combinatie met achterblijvend aanbod daarvan (CPB, 2022). Over heel 2022 kwam de inflatie uit op 10 procent (CBS, 2023a). In 2023 waren de prijzen van consumentengoederen en –diensten 3,8 procent hoger dan een jaar eerder. Net als vorig jaar had voornamelijk de prijsontwikkeling van voedingsmiddelen invloed op het inflatiecijfer: voeding was in 2023 gemiddeld 12,1 procent duurder dan het jaar ervoor. In 2023 waren de energieprijzen juist 37 procent lager dan het jaar ervoor, in 2022 was dit nog 114 procent hoger dan in 2021. De kerninflatie (de prijsontwikkeling exclusief energie9) en brandstof) bedroeg daardoor in 2023 6,5 procent (CBS, 2024d). 

Consumentenvertrouwen neemt weer toe, maar blijft negatief

Hoewel het consumentenvertrouwen in 2023 en het eerste kwartaal van 2024 weer een stuk positiever was dan anderhalf jaar geleden (in september en oktober 2022 bereikte het consumentenvertrouwen (met -5910)) de laagste stand ooit), lag het in maart 2024 (-22) nog altijd onder het gemiddelde van de afgelopen twintig jaar (-10) (CBS, 2024e). Voor alle deelindicatoren van het consumentenvertrouwen gold dat consumenten in de afgelopen maanden minder pessimistisch zijn geworden. De enige deelfactor waarover consumenten in 2024 positief waren is de verwachting van de financiële situatie voor de komende twaalf maanden.

Producentenvertrouwen van laag naar negatief

Waar het productenvertrouwen in het begin van 2023 nog net boven nul uitkwam (januari: 1,1), was het cijfer vanaf het tweede kwartaal in 2023 continu negatief. Eind eerste kwartaal 2024 kwam het cijfer uit op -4,8. In de eerste twee kwartalen van 2023 waren nog twee van de drie onderliggende deelindicatoren positief, in de loop van het jaar en in het begin van 2024 veranderde dit naar slechts één positieve deelfactor: alleen de groep producenten die verwachtte dat hun productie de komende drie maanden zou toenemen was de afgelopen maanden groter dan de groep die een afname van de productie voorzag. Het aantal producenten dat de voorraad eindproducten als groot beschouwt en de orderportefeuille groot genoeg acht, was al geruime tijd kleiner dan de groep die deze als voldoende groot beschouwen (CBS, 2024f). Naast een afname van het vertrouwen nam in de afgelopen periode ook de daadwerkelijke productie af: de omzet in de industrie was vanaf het tweede kwartaal in 2023 bijna elke maand lager dan in dezelfde maand een jaar eerder (CBS, 2024g).

Krapte op de arbeidsmarkt daalt verder in 2024, maar is nog steeds hoog

De spanning op de arbeidsmarkt (het aantal vacatures ten opzichte van het aantal werklozen) kende een sterke toename sinds 2020 en kwam tot een climax in het tweede kwartaal van 2022: toen waren er 142 vacatures voor elke 100 werklozen. Sindsdien is de spanning weer afgenomen en eind eerste kwartaal van 2024 was dit gedaald tot 110 vacatures per 100 werklozen. Dit kwam door een sterkere stijging in het aantal werklozen (een toename van 13 duizend) dan van het aantal vacatures (een toename van duizend). Net als in de voorgaande perioden stonden aan het einde van het eerste kwartaal in 2024 de meeste vacatures open in de handel, de zakelijke dienstverlening en de zorg. Gezamenlijk waren deze drie bedrijfstakken goed voor ongeveer de helft van alle openstaande vacatures. Daarnaast nam zowel het aantal werknemers- als het aantal zelfstandigenbanen toe (CBS, 2024h).

2.2 Portefeuille en verstrekking nieuwe kleine(re) kredieten door banken loopt terug

Tijdens de coronacrisis in 2020 liep het volume aan nieuwe verstrekkingen door banken aan bedrijven in eerste instantie terug. Enerzijds werd dit veroorzaakt door minder verminderde investeringen door bedrijven zelf (CBS, 2023a), anderzijds door banken die hun acceptatiecriteria aanscherpten (DNB, 2021). Sinds 202111) zit er weer een stijgende lijn in het totaalbedrag aan nieuw verstrekte leningen aan bedrijven, zoals te zien is in figuur 2.2.1 (ECB, 2024a). De toename van 2023 ten opzichte van 2022 werd echter geheel veroorzaakt door leningen groter dan 1 miljoen euro.12) 

1)Gegevens over contracten voor het tweede kwartaal 2010 zijn niet of niet volledig beschikbaar.
2)Tot en met de financieringsmonitor 2023 maakten we als bron voor deze cijfers gebruik van Tabel 5.2.7.4 van de DNB.
3)Vanaf de Financieringsmonitor 2024 maken we ook een vergelijking met omliggende landen en de landen uit de Europese Unie met de Euro als valuta, deze cijfers zijn afkomstig van ECB. Omdat de cijfers enkel op maandbasis worden gepubliceerd, zijn deze door het CBS omgerekend tot kwartaalcijfers (de som per kwartaal).

2.2.1 Volume nieuw verstrekte leningen van banken aan bedrijven, 2010-2024, in miljarden euro's 1)2)3)
 Kwartaal <250K, Nederland (mld euro) 250K-1miljoen, Nederland (mld euro) > 1 miljoen, Nederland (mld euro) <250K, België (mld euro) 250K-1miljoen, België (mld euro) > 1 miljoen, België (mld euro) <250K, Duitsland (mld euro) 250K-1miljoen, Duitsland (mld euro) > 1 miljoen, Duitsland (mld euro) <250K, Frankrijk (mld euro) 250K-1miljoen, Frankrijk (mld euro) > 1 miljoen, Frankrijk (mld euro) <250K, EU (mld euro) 250K-1miljoen, EU (mld euro) > 1 miljoen, EU (mld euro)
'10III1,42,524,75,113,559,69,116,7148,79,210,840,291,781,1528,3
'10IV1,93,128,55,514,062,79,917,5164,69,711,642,7101,687,1565,4
'11I2,03,423,85,313,863,110,017,2148,99,711,641,296,083,7511,0
'11II1,83,026,55,514,166,410,316,8149,69,611,448,497,384,3539,1
'11III1,43,029,15,113,468,110,817,3152,58,19,450,691,979,7530,9
'11IV1,73,226,15,614,165,212,117,2161,48,79,948,596,582,9555,0
'12I1,73,524,15,314,263,012,416,6144,19,610,640,091,681,3501,6
'12II1,73,124,85,615,565,912,316,9142,18,010,145,591,682,3530,1
'12III1,42,920,75,115,165,411,817,2149,17,69,247,183,578,7501,0
'12IV1,53,021,75,515,767,012,216,9156,28,49,946,888,281,9513,9
'13I1,63,120,85,215,264,211,616,5136,27,59,737,582,677,0460,7
'13II1,83,219,35,415,464,912,617,0136,07,910,438,186,279,1462,2
'13III1,52,817,74,814,461,411,917,1140,97,89,537,580,275,1438,7
'13IV1,83,120,85,614,154,512,316,6150,48,610,236,587,678,8467,8
'14I1,72,917,25,413,750,512,515,9126,07,19,929,283,573,3396,3
'14II1,62,916,95,613,852,912,816,0138,36,99,833,085,874,5421,4
'14III1,52,716,25,113,251,312,516,6142,47,49,231,883,374,4403,0
'14IV1,73,021,56,713,851,813,717,1154,97,29,439,392,980,1469,7
'15I1,83,230,76,413,551,99,310,6150,77,211,138,992,178,0448,7
'15II1,73,035,16,513,649,014,516,6146,28,412,042,896,379,9466,5
'15III1,42,732,55,612,747,215,316,5147,39,511,746,193,576,5452,9
'15IV1,62,930,26,213,147,416,716,3148,411,213,249,6102,581,1461,6
'16I1,72,525,15,512,946,116,815,6139,99,913,141,597,376,3411,8
'16II1,52,227,36,113,546,518,116,0143,211,314,346,3103,981,1426,3
'16III1,32,224,65,412,544,416,316,3146,211,412,843,795,276,1410,8
'16IV1,82,729,76,213,046,418,016,2163,113,715,356,8106,082,8461,2
'17I2,23,426,95,812,644,817,515,8160,014,215,955,5104,282,0435,1
'17II2,13,327,86,113,047,818,015,6160,813,215,554,9108,283,0449,5
'17III0,71,226,11,73,944,917,015,5160,211,513,159,4100,676,9436,8
'17IV0,71,128,36,112,951,418,315,6174,412,915,164,5111,884,7480,2
'18I1,72,627,55,912,750,618,315,2159,111,715,152,1106,979,3440,4
'18II2,02,928,86,413,153,223,016,0184,211,915,160,5112,683,2493,8
'18III1,72,626,85,412,449,521,715,6186,911,413,760,8106,077,2476,9
'18IV1,82,829,06,313,154,023,516,2209,813,815,768,7116,986,0537,0
'19I1,62,825,16,012,855,624,415,9177,513,015,558,9111,581,5468,8
'19II1,62,627,06,613,063,023,915,8201,912,815,860,5113,782,7523,7
'19III1,52,825,75,512,359,822,715,4198,513,015,062,5107,079,8505,5
'19IV1,62,628,56,412,957,924,715,6215,814,516,968,6118,685,5554,6
'20I1,83,030,74,810,043,524,215,6195,815,017,767,2111,580,7513,5
'20II2,03,025,15,110,243,422,722,8191,636,040,596,1144,2129,4567,1
'20III1,62,524,04,39,138,023,715,2160,916,820,662,6105,485,2453,4
'20IV1,62,721,55,29,842,324,714,8177,816,019,864,1113,082,5481,5
'21I1,52,632,83,97,834,822,814,2166,213,817,451,1104,473,8443,6
'21II1,62,625,94,58,535,921,914,2162,414,517,256,9105,275,5438,9
'21III1,22,326,23,67,731,021,113,6158,813,014,560,290,565,1419,5
'21IV1,22,544,34,58,636,323,514,4214,414,916,576,1104,975,1560,0
'22I1,32,333,04,18,233,022,714,8194,014,516,472,8101,674,2502,8
'22II1,22,330,94,79,041,522,815,4238,416,817,377,3109,580,7575,6
'22III1,02,033,83,77,933,922,915,3229,814,614,978,5102,571,4567,2
'22IV1,01,835,84,68,942,626,315,2230,515,316,779,4117,677,7575,4
'23I1,01,730,54,18,336,227,414,5227,513,016,167,3115,472,3520,0
'23II0,91,836,74,79,040,927,414,5212,412,616,062,1123,972,5514,4
'23III0,81,632,93,78,037,326,014,0202,312,214,667,3110,366,5486,0
'23IV1,02,037,24,58,844,727,214,1223,313,716,969,1122,172,9542,0
'24I1,22,336,74,28,238,827,613,9200,111,715,955,7117,168,0483,0
Bron: CBS, ECB: Bank Business Volumes: loans to corporations (new business).

Waar in Nederland in 2022 het totaalvolume aan nieuwe verstrekkingen licht steeg ten opzichte van eerdere jaren (figuur 2.2.1), was er in 2023 alleen een duidelijke toename zichtbaar bij de leningen groter dan 1 miljoen euro (+3 procent ten opzichte van 2022). Voor leningen kleiner dan 250 duizend euro en leningen tussen de 250 duizend euro en 1 miljoen euro nam het volume aan nieuwe verstrekkingen af in vergelijking met 2022: respectievelijk met -16 en -14 procent. 

In de Europese Unie als geheel was in 2023 juist een toename van het volume op leningen tussen de 250 duizend euro en 1 miljoen euro zichtbaar (+9 procent) ten opzichte van 2022. Het nieuw afgesloten volume aan leningen in de andere kredietcategorieën nam af ten opzichte van vorig jaar. In de omliggende landen is het beeld wisselend: Frankrijk liet in 2023 een daling zien op alle drie de kredietklassen ten opzichte van een jaar eerder; het volume in Duitsland nam juist toe op leningen tussen de 250 duizend en 1 miljoen euro (+14 procent) euro en vanaf 1 miljoen euro, maar daalde in de omliggende klassen. In België was in 2023 bij alle de kredietklassen een lichte toename te zien ten opzichte van het jaar ervoor.

Nederland, België, Duitsland en Frankrijk waren, in 2023, gezamenlijk goed voor 63 procent van het totale volume aan verstrekte nieuwe financieringen door banken aan bedrijven binnen de Europese Unie. Opvallend is dat in Nederland 93 procent van het totale bedrag aan nieuw verstrekte leningen een bedrag groter dan 1 miljoen euro betreft. Dit percentage neemt toe over tijd: in 2020 was dit nog 85 procent.. In de hele Europese Unie lag dit percentage lager, namelijk 73 procent in 2023. Nederlandse banken verstrekten dus gemiddeld grotere leningen aan bedrijven vergeleken met Europa. 

Totale portefeuille uitstaande kredietverlening van grootbanken aan het mkb loopt terug

Figuur 2.2.213) (DNB, 2024a) laat zien dat het totale volume aan uitstaande kredietverlening door de drie Nederlandse grootbanken aan het mkb in 2023 is afgenomen (-4,6 procent) ten opzichte van een jaar eerder. De afname geldt voor alle drie de bedragklassen, hoewel de procentuele daling bij leningen tot 250 duizend euro twee keer zo groot was (-7,7 procent) dan bij leningen groter dan 1 miljoen euro (-3,8 procent). Zowel het volume aan uitstaande leningen (-4,4 procent) als het volume aan rekening-courantkredieten (-6,6 procent) nam af. In 2023 betroffen de uitstaande leningen 91 procent van het totale uitstaande krediet. Informatie over het totaalvolume aan uitstaande kredietverlening is niet beschikbaar bij de ECB en kan daardoor niet getoond worden voor landen buiten Nederland.

2.2.2 Uitstaande kredietverlening aan het mkb, leningen en rekeningcourant, 2013-20241)
jaarkwartaal<= 0,25 mln euro (mld euro)> 0,25 mln en <= 1 mln euro (mld euro)> 1 mln euro (mld euro)
III15,535,793,5
IV15,235,592,7
'14I15,134,991,5
'14II1534,690,8
'14III14,734,188,9
'14IV14,833,586,7
'15I1533,387,7
'15II15,133,287,1
'15III14,83385,3
'15IV14,432,683,4
'16I14,332,380,9
'16II14,132,180,1
'16III13,931,979,9
'16IV13,230,979,9
'17I13,230,979,2
'17II13,830,681,4
'17III13,430,482,2
'17IV13,130,183,3
'18I13,13084,3
'18II13,230,284,3
'18III13,230,184,1
'18IV12,929,884,4
'19I1329,985
'19II12,929,684,6
'19III12,529,783,7
'19IV12,329,283,1
'20I12,329,183,3
'20II1228,782,6
'20III1228,582,1
'20IV11,72881,3
'21I11,327,784,7
'21II11,127,384,3
'21III10,826,984,9
'21IV10,526,385,6
'22I10,32687,7
'22II10,325,687,6
'22III9,825,187,7
'22IV9,524,687,6
'23I9,524,386,4
'23II10,325,687,6
'23III9,825,187,7
'23IV9,524,687,6
'24I9,524,386,4
Bron: CBS, DNB (2024), Kredietverlening Nederlandse grootbanken aan Nederlands midden- en kleinbedrijf.
1)De bedragen hebben alleen betrekking op de kredietverlening aan het mkb door de drie Nederlandse grootbanken (ABN AMRO, ING en Rabobank).

Als we kijken naar de verschillende bedrijfstakken14) valt het op dat eind 2023 het bedrag aan uitstaande kredietverlening voor bedrijven in de landbouw, bosbouw en visserij absoluut gezien het meest is toegenomen ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder. De grootste afname is te zien bij de bedrijfstak groothandel, detailhandel en garages. Procentueel gezien is de toename het grootst in de vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (+37 procent). De bedrijfstak delfstoffenwinning kende, net als een jaar eerder, de grootste procentuele afname (-61 procent). Exploitatie van en handel in onroerend goed bleef de bedrijfstak met het grootste bedrag aan uitstaande kredietverlening (een derde van het totaal) (DNB, 2024b). 

2.3 Na jarenlange hoge ECB-rente een eerste verlaging sinds 2019 

Om de toen alsmaar oplopende inflatie in de eurozone te remmen heeft de ECB in 2022 en 2023 meermaals de beleidsrente verhoogd, waardoor in september 2023 het hoogste ECB-renteniveau in de geschiedenis van de ECB werd bereikt (4,0 procent) (ECB, 2024b). Inmiddels daalt de inflatie enkele kwartalen achtereen, daarom heeft de ECB in juni 2024 voor het eerst in vijf jaar de rente verlaagd (naar 3,75 procent, ECB, 2024b). Het doel van de ECB om een inflatieniveau van 2 procent in de eurozone te behalen komt weer in zicht, maar is vooralsnog niet bereikt. De ontwikkeling van de rente blijft daardoor ook de komende periode onzeker. 

1)Gegevens over percentages voor het tweede kwartaal 2010 zijn niet of niet volledig beschikbaar.
2)Vanaf de Financieringsmonitor 2024 maken we ook een vergelijking met omliggende landen en de landen uit de Europese Unie met de Euro als valuta, deze cijfers zijn afkomstig van ECB. Omdat de cijfers enkel op maandbasis worden gepubliceerd, zijn deze door het CBS omgerekend tot kwartaalcijfers (het gemiddelde per kwartaal). De figuur over de Europese Unie gaat over landen die op dat moment onderdeel zijn van de Europese Unie en de Euro als valuta kennen.

2.3.1 Rentepercentage nieuw afgesloten bankleningen, 2010-2024 1)2)
 Kwartaal> 1 miljoen, Nederland (%)250K-1miljoen, Nederland (%)<250K, Nederland (%)> 1 miljoen, België (%)250K-1miljoen, België (%)<250K, België (%)> 1 miljoen, Duitsland (%)250K-1miljoen, Duitsland (%)<250K, Duitsland (%)> 1 miljoen, Frankrijk (%)250K-1miljoen, Frankrijk (%)<250K, Frankrijk (%)> 1 miljoen, EU (%)250K-1miljoen, EU (%)<250K, EU (%)
'10III2,13,484,171,622,52,792,553,114,431,933,043,542,083,013,84
'10IV2,463,664,231,672,642,922,533,264,441,973,073,542,213,163,94
'11II2,433,84,41,792,693,032,583,284,462,23,133,622,353,214,08
'11II2,774,124,712,002,933,242,763,594,662,353,43,932,563,524,36
'11III2,723,924,512,12,973,232,923,644,72,593,594,162,763,674,61
'11IV2,733,794,452,392,893,153,13,514,642,863,624,182,943,764,87
'12II2,53,594,362,352,532,843,123,114,42,923,544,13,013,64,92
'12II2,143,534,262,172,312,642,912,854,282,963,243,853,003,374,86
'12III1,863,284,051,822,262,612,552,63,952,583,053,592,633,174,74
'12IV2,083,153,831,682,162,512,422,483,752,322,823,352,573,074,57
'13II1,873,183,851,741,982,372,152,463,681,972,683,142,242,964,52
'13II2,053,273,891,72,002,342,062,453,721,942,653,032,292,974,54
'13III2,023,394,141,712,072,391,942,473,641,932,63,012,242,954,47
'13IV2,073,394,141,742,182,51,882,53,721,942,693,042,243,034,47
'14II2,133,384,11,852,192,561,932,513,651,962,743,032,243,014,45
'14II2,043,354,051,882,182,531,962,483,682,052,673,002,332,944,34
'14III1,913,213,781,892,012,331,972,323,451,962,552,872,292,714,06
'14IV1,743,043,671,81,92,081,852,193,341,912,362,682,142,513,75
'15I1,63,053,641,681,852,001,711,42,151,82,172,471,922,343,54
'15II1,533,073,571,71,811,971,642,053,121,72,012,281,822,233,3
'15II1,523,093,681,611,82,001,472,013,311,541,922,221,712,143,25
'15IV1,463,043,581,631,771,921,52,003,221,541,942,281,672,13,11
'16I1,312,873,531,591,711,911,511,953,181,531,872,311,592,023,08
'16II1,292,783,461,571,671,841,441,893,081,521,782,191,571,912,84
'16II1,22,733,431,471,661,841,341,862,941,471,652,051,451,842,7
'16IV1,292,743,411,441,631,781,251,842,891,441,551,921,41,82,61
'17I1,292,733,41,451,621,791,241,862,931,421,541,871,341,782,57
'17II1,322,683,311,461,611,771,241,842,921,381,541,91,351,752,5
'17II1,292,673,321,421,621,81,21,842,891,461,571,941,351,752,49
'17IV1,312,523,191,411,581,751,171,842,91,351,551,881,321,72,42
'18I1,242,583,351,41,561,751,171,842,911,411,531,841,31,662,38
'18II1,22,583,371,331,551,711,141,832,641,351,541,861,281,662,32
'18II1,222,543,181,361,541,751,141,832,271,391,531,861,31,662,23
'18IV1,282,523,131,311,541,711,041,82,281,341,521,811,241,642,21
'19I1,222,553,231,341,541,711,071,752,281,341,531,811,241,662,22
'19II1,152,423,081,351,511,641,111,742,351,371,481,81,281,622,2
'19II1,142,212,831,311,521,71,071,712,241,471,41,741,241,582,13
'19IV1,32,142,691,271,491,641,011,652,241,351,311,691,191,522,09
'20I1,162,182,811,281,491,621,021,652,141,331,341,681,161,532,07
'20II1,172,313,011,331,511,631,111,82,041,320,70,851,211,391,65
'20II1,162,212,771,391,51,651,111,672,061,111,161,41,161,51,91
'20IV1,552,12,581,391,511,591,251,642,151,011,181,421,241,511,98
'21II1,132,022,471,411,51,631,31,642,121,151,161,411,271,51,98
'21II1,182,012,391,351,471,631,221,662,061,231,141,461,251,51,95
'21III1,111,992,251,411,51,671,191,641,961,311,191,531,191,461,89
'21IV0,982,022,31,391,481,641,21,622,011,321,21,531,211,431,89
'22I1,122,252,511,421,51,681,191,651,981,291,21,531,211,471,9
'22II1,392,693,081,391,571,861,11,92,091,231,351,741,141,622,02
'22II1,653,053,371,362,022,431,362,42,491,221,892,311,242,092,41
'22IV2,684,014,31,523,093,511,813,423,821,532,643,071,573,133,55
'23I3,314,875,252,073,984,272,454,235,152,063,43,832,193,984,49
'23II3,775,315,553,434,544,783,264,835,73,313,94,293,274,595,08
'23II4,285,044,934,265,085,24,075,296,53,884,214,633,995,005,55
'23IV4,485,14,934,825,255,234,75,436,574,534,454,814,635,175,69
'24I4,275,044,965,25,195,085,045,335,974,754,484,854,965,115,49
'24II4,214,964,945,255,15,045,015,296,045,014,344,685,065,025,43
Bron: CBS, ECB: Deposito's en leningen van MFI's aan bedrijven, rentepercentages

Het hoge niveau van de ECB-rente in de afgelopen jaren had effect op de Nederlandse rentestand, die van de omliggende landen en op die van de Europese Unie als geheel. In figuur 2.3.1 (ECB, 2024a) wordt duidelijk dat de rentepercentages van nieuw afgesloten bankleningen voor alle kredietklassen vanaf 2022 sterk zijn toegenomen. Eind 2023 was echter weer sprake van een stabilisatie, en was in sommige gevallen zelfs een lichte daling te zien. Het renteniveau en de -ontwikkeling in Nederland zijn vergelijkbaar met buurlanden en met de gehele Europese Unie. Binnen de Europese Unie lopen de rentepercentages wel flink uiteen: begin tweede kwartaal van 2024 was de rente voor leningen groter dan 1 miljoen euro in de Baltische Staten (Estland, Letland en Litouwen) het hoogst met percentages van boven de 6 procent. Luxemburg kende het laagste rentepercentage; 3,87 procent. Ook voor leningen tot 250 duizend euro gold dat de rente in de Baltische Staten het hoogst was (rond de 8 procent) en in Luxemburg het laagst (4,47 procent) (ECB, 2024a). 

2.4 Volume nieuwe verstrekkingen non-bancaire financieringsmarkt blijft toenemen

In 2023 is het volume aan non-bancaire financiering wederom gegroeid. Deze was 27 procent groter dan een jaar eerder en groeide van 4 miljard euro in 2022 naar ruim 5,1 miljard euro aan verstrekte financieringen in het afgelopen jaar (SMF, 2024). De toename van de populariteit van financiering buiten banken om is met name terug te zien in de verhouding bancaire versus non-bancaire financiering bij de leningen tot 1 miljoen euro. Waar in 2022 nog 29 procent van de nieuw afgesloten financiering in de mkb financieringsmarkt (tot 1 miljoen euro) non-bancaire financiering betrof, nam dit in 2023 toe tot 36 procent van het totaal (SMF, 2024). Dit onderstreept het eerdere vermoeden dat (Nederlandse) bedrijven steeds meer gebruik maken van non-bancaire alternatieven voor financieringen kleiner dan 1 miljoen euro. Naast het volume nam ook het aantal non-bancaire verstrekkingen in 2023 toe ten opzichte van een jaar eerder, alhoewel de toename wel minder groot was (+14 procent). Dit betekent dat het gemiddelde bedrag van een non-bancaire financiering is toegenomen. 

De behoefte aan flexibele vormen van liquiditeit bij bedrijven blijft op een hoog niveau

Non-bancaire15) financiering wordt in verschillende vormen aangeboden. Figuur 2.4.1 laat zien dat in 2023 wederom de categorieën equipment lease, factoring en private equity16) het meest voorkwamen. 

2.4.1 Ontwikkelingen non-bancaire financiering, 2021-2023 1)2)3)4)
financieringsvorm2021 (mln euro)2022 (mln euro)2023 (mln euro)
equipment
lease
689669167247
factoring548377378006
private
equity
7548111105713
durfkapitaal129310161104
crowdfunding656972
direct
lending
311652922
mkb-beurs2452
kredietunies613
Bron: CBS, Crowdfundingcijfers.nl, FAAN, NVL, NVP, Stichting Mkb Financiering.
1)Deze cijfers hebben betrekking op het gehele bedrijfsleven, mkb plus grootbedrijf. 2)De cijfers over factoring bestaan vooral uit bancaire factoringmaatschappijen. Zij bieden weinig factoring aan het kleinere mkb aan. De cijfers hebben betrekking op de funds in use.
3)Durfkapitaal kan als vorm van private equity beschouwd worden. De cijfers voor private equity in de figuur zijn exclusief durfkapitaal.
4)In voorgaande publicaties van de Financieringsmonitor werd in deze figuur het totaalbedrag aan crowdfunding in de hele markt getoond. In 2023 is dit met terugwerkende kracht teruggebracht naar enkel financieringen voor ondernemingen.

Het volume aan equipment lease (leasing van bedrijfsmiddelen) nam in 2023 verder toe tot 7,2 miljard euro. Dit is een toename van bijna 5 procent ten opzichte van het voorgaande jaar. Ook de gemiddelde contractwaarde bleef stijgen, deze kwam in 2023 uit op ruim 109 duizend euro (NVL, 2024). Het totale volume bestond voor 84 procent uit financial lease, en 16 procent betrof operational lease. Ook hier is zichtbaar dat de rol van de bank als distributiekanaal afneemt: in 2023 liepen drie op de tien transacties via een bankkantoor, een aantal jaar eerder was dit nog vier op de tien.

Het volume aan factoring (het overdragen van facturatie en debiteurenrisico aan een externe partij) is toegenomen met 3 procent ten opzichte van een jaar eerder. Hiermee is een recordomzet van 168 miljard euro aan overgedragen omzet bereikt. Ook het aantal ondernemingen dat gebruik maakt van factoring voor het aantrekken van werkkapitaal nam toe in 2023: er maakten ruim 7 700 bedrijven gebruik van. Dit is een toename van 10 procent ten opzichte van 2022 (FAAN, 2024). Het grootste deel van de bedrijven die in 2023 gebruik maakten van factoring heeft een omzetniveau van minder dan 10 miljoen euro. (FAAN, 2024).

Private Equity (investeringen in middelgrote en grote bedrijven) liet in 2023 een volumedaling zien ten opzichte van 2022. Dit komt doordat er in 2023 geen extreme buy-outs waren in tegenstelling tot voorgaande jaren (NVP, 2024). De ICT-sector was hier de sector met veruit de grootste omzet. 

De investeringen in durfkapitaal17) (ook wel Venture Capital genoemd; investeringen in startende en kleine bedrijven) waren in 2023 met 1,1 miljard euro iets hoger (+3 procent) dan in 2022. De grootste sectoren bleven de gezondheidszorg en ook hier de ICT (NVP, 2024). 

In 2023 lag het volume aan direct lending (rechtstreekse verstrekkingen van een geldverstrekker zonder tussenkomst van een bank of andere partij) 41 procent hoger dan in het jaar ervoor. Ruim 91 procent betreft verstrekkingen tot 250 duizend euro. Ook het aantal verstrekkingen is fors gestegen en lag 22 procent hoger (SMF, 2024). 

Het volume aan verstrekkingen via de mkb-beurs (een platform waarbij beleggers rechtstreeks in mkb-bedrijven kunnen investeren in de vorm van ((certificaten van) aandelen en obligaties) is in 2023 verdubbeld ten opzichte van 2021. Voor 2022 waren er geen cijfers beschikbaar. 

Cijfers over het volume een aantal leningen via crowdfunding zijn voor 2023 niet beschikbaar bij de bron (crowdfundingcijfers.nl) die in eerdere jaren voor de Financieringsmonitor is gebruikt. Een alternatieve bron (Stichting MKB Financiering; SMF) laat zien dat het totale volume aan crowdfunding (2023: 900 miljoen euro) wederom is toegenomen ten aanzien van vorig jaar (+16 procent). Het aantal projecten dat financiering heeft ontvangen middels crowdfunding is nagenoeg gelijk gebleven (SMF, 2024). De cijfers in deze rapportage wijken absoluut gezien af van de eerder gepubliceerde cijfers omdat andere onderliggende bronnen zijn gebruikt. 

Voor de kredietunies zijn er geen cijfers beschikbaar over 2023 wegens onvoldoende aanleveringen van partijen.

7) De eerste berekening, 45 dagen na afloop van een kwartaal, wordt gepubliceerd op basis van de dan beschikbare informatie. 
Hiermee geeft het CBS een eerste beeld van de stand van de Nederlandse economie. Na deze eerste berekening komt voortdurend meer informatie beschikbaar over de Nederlandse economie, die vervolgens wordt verwerkt in nieuwe berekeningen. De tweede berekening verschijnt 85 dagen na afloop van het kwartaal. 
8) Vanaf juni 2023 gebruikt het CBS een nieuwe methode voor het meten van energieprijzen. Deze methodeverandering heeft gevolgen voor het inflatiecijfer. Wat deze verandering precies betekent wordt omschreven in dit achtergrondartikel.
9) Met energie wordt hier bedoeld de som van gas, elektriciteit en stadsverwarming.
10) De indicator van het consumentenvertrouwen is het gemiddelde van de saldi van de percentages van positieve en negatieve antwoorden op de vragen over de economische situatie in de afgelopen en komende 12 maanden, de financiële situatie van het huishouden in de afgelopen en komende 12 maanden en of het een gunstige tijd is om grote aankopen te doen. De indicator kan een waarde aannemen van -100 (iedereen antwoordt negatief) tot +100 (iedereen antwoordt positief). Bij een waarde van 0 is het aandeel pessimisten gelijk aan het aandeel optimisten.
11) De grote stijging eind 2021 werd mede veroorzaakt door uitgifte van TLTRO’s (targeted longer-term refinancing operations) door de ECB: een liquiditeit verschaffend instrument dat speciaal gericht is op het op peil houden of vergroten van de kredietverlening aan bedrijven en consumenten (ECB, 2022a).
12) Figuur 2.2.1 en bijbehorende alinea betreft informatie over mkb én grootbedrijven. 
13)   Figuur 2.2.2 toont het uitstaand kredietvolume van de drie grootbanken aan het Nederlandse mkb. Hierin zijn niet alle dochters en niet alle financieringsinstrumenten van deze drie grootbanken opgenomen. Daardoor geeft deze figuur geen volledige weergave van het totale uitstaande kredietvolume en is het lastig deze data te vergelijken met de andere figuren in deze monitor. Banken en de alternatieve financiers hanteren op dit moment andere begrippen, definities en rapportagestandaarden. Hierdoor ontbreekt het aan stuurinformatie over de aanbodzijde van de kredietverlening aan het Nederlandse mkb. De minister heeft de wens uitgesproken om toe te werken naar verbeterde informatievoorziening over de MKB financieringsmarkt. Op dit moment loopt een traject onder leiding van het Nederlandse Comité voor Ondernemerschap, samen met het Ministerie van Economische Zaken, De Nederlandsche Bank, Stichting mkb-Financiering en de Nederlandse Vereniging van Banken om te onderzoeken of het mogelijk is om voor de bancaire en de alternatieve financiers toe te werken naar één rapportage, welke de totale (uitstaande) kredietverlening aan het Nederlandse mkb zichtbaar maakt.
14) Tot de financieringsmonitor 2022 maakten we als bron voor deze cijfers gebruik van Tabel 5.2.4 van de DNB. Echter, er is geen update beschikbaar van deze tabel sinds Q4 2021 (en DNB geeft aan dat deze niet op korte termijn te verwachten valt). Daarom kijken we voor de ontwikkeling in 2022 en 2023 naar de cijfers die niet gecorrigeerd zijn voor breuken, om toch enige informatie te kunnen geven over de ontwikkeling in bedrijfstakken. 
15) Voor de cijfers over non-bancaire financiering worden diverse bronnen gebruikt (zie hiervoor ook het literatuuroverzicht). De NVL en de FAAN nemen ook dochteronderneming van banken mee in diens cijfers. Voor uitgebreidere toelichting op hoe de cijfers bij deze partijen zijn samengesteld verwijzen we naar toelichting die is opgenomen in de rapportages van de bronnen.
16) Het getoonde bedrag voor private equity betreft alleen het eigen vermogen verschaft door private equity en venture capital fondsen. Andere typen investeerders en vreemd vermogen worden in het onderzoek van de NVP buiten beschouwing gelaten. Hierdoor kunnen cijfers afwijken van andere onderzoeken. (NVP, 2024). 
17) Dit is exclusief groeikapitaal.

3. De zoektocht naar financiering

De komende hoofdstukken beschrijven de zoektocht van ondernemers naar externe bedrijfsfinanciering. Deze zoektocht is een proces dat uit verschillende stappen bestaat. Keuzes en afwegingen die bedrijven in iedere stap maken, komen aan bod. Dit hoofdstuk biedt een leeswijzer voor die zoektocht. Het staat stil bij de manier waarop de rest van de monitor is opgebouwd, bij de onderzoekspopulatie en de verschillende typen bedrijven die worden onderscheiden. Dit hoofdstuk neemt ook al een voorschot op de belangrijkste uitkomsten en sluit af door de beschikbaarheid van externe financiering in perspectief te plaatsen ten opzichte van andere uitdagingen voor de bedrijfsvoering.

3.1 Het aantrekken van financiering als proces

In deze monitor wordt het gehele traject van behoefte tot daadwerkelijk aantrekken van externe financiering beschouwd als een proces dat uit een aantal stappen bestaat. Als eerste is er een mogelijke behoefte aan financiering. Als tweede is er de fase van oriëntatie. Ondernemers met een serieuze behoefte zetten stappen om informatie in te winnen over hun mogelijkheden. Als derde volgt een echte aanvraag als die kansrijk lijkt tijdens de oriëntatie en als vierde is er de uitkomst van de aanvraag. Die vier stappen hebben in deze monitor allemaal betrekking op de periode van 1 juli 2023 tot 1 juli 2024. Tot slot is er nog een vijfde stap: de verwachte behoefte aan financiering in de toekomst. Het gaat dan om de periode 1 juli 2024 tot 1 juli 2025. Dit gehele proces ziet er als volgt uit:

Het proces van financiering: behoefte, oriëntatie, uitvraag, uitkomst, toekomst.

Het gaat in deze monitor steeds om nieuwe, externe financiering. Dat zijn alle vormen van vreemd vermogen en extern eigen vermogen. Voorbeelden van extern eigen vermogen zijn crowdfunding met aandelen of private equity. Het gaat dus niet om intern eigen vermogen. Dat is financiering uit het bedrijfsresultaat of als een ondernemer beroep doet op zijn of haar eigen middelen.  

Steeds specifiekere resultaten verder in het proces

Niet elk bedrijf heeft behoefte aan nieuwe externe financiering. Niet alle bedrijven met een financieringsbehoefte gaan ook daadwerkelijk op zoek of doen een aanvraag. Er is daarom sprake van een trechterwerking waardoor er in iedere stap minder bedrijven overblijven. In termen van de enquête waar de monitor op gebaseerd is: vragen worden steeds specifieker naarmate het proces van de zoektocht vordert en de steekproef wordt dus steeds kleiner.

Van de onderzoekspopulatie heeft 16 procent een financieringsbehoefte. Van die bedrijven met een financieringsbehoefte verkent 82 procent ook echt de mogelijkheden om financiering aan te trekken. Het is ook mogelijk om bedrijven die zich oriënteren te relateren aan de totale populatie. Op deze wijze uitgedrukt, heeft 13 procent van alle bedrijven zich georiënteerd op financiering.18) Daarnaast is nog eens 9 procent al bekend met de financieringsmogelijkheden.

In figuur 3.1.2 wordt voor het mkb in de business economy gevisualiseerd hoe deze trechter eruit ziet.

3.1.2 Trechterwerking zoektocht naar financiering (juli 2023 – juli 2024)Mkb business economy 307 000 Wel behoefte 16% Wel verkenning 82% Geen behoefte 84% Geen verkenning 18% Al bekend met de mogelijkheden 9% Wel aanvraag 59% Ontvangen 91% Geen aanvraag 41% Niet ontvangen 9% Succesvolle bedrijven 24 400 Oriëntatie 3.1.2   Trechterwerking zoektocht naar financiering (juli 2023 – juli 2024) Aanvraag UitkomstMkb business economy 307 000Wel behoefte16%Wel verkenning82%Geen behoefte84% Geen verkenning18%Al bekend met de mogelijkheden9%Wel aanvraag59%Ontvangen91%Geen aanvraag41%Niet ontvangen9%Succesvolle bedrijven 24 400Oriëntatie3.1.2Trechterwerking zoektocht naar financiering (juli 2023 – juli 2024)AanvraagUitkomst

3.2 Beschrijving onderzoekspopulatie

De hoofdpopulatie van de monitor bestaat uit alle bedrijven in het mkb in de business economy. Het mkb bestaat uit bedrijven met minder dan 250 werkzame personen. Er wordt daarnaast een ondergrens van twee werkzame personen gehanteerd; zzp’ers behoren dus niet tot de onderzoekspopulatie. De business economy komt ruwweg neer op de marktgerichte bedrijfstakken (dus bijvoorbeeld zonder overheid) en exclusief de landbouw en de financiële dienstverlening.19) Als er in de monitor uitkomsten genoemd worden zonder verdere specificering (bijvoorbeeld naar grootteklasse) hebben ze altijd betrekking op het gehele mkb in de business economy, vanaf twee werkzame personen. De populatie van de Financieringsmonitor is bepaald op basis van het Algemeen Bedrijven Register (ABR) met als peilmaand juni 2024. Op dat moment bestond het mkb in de business economy met minstens twee werkzame personen uit ongeveer 307 duizend bedrijven. 

Hoewel de landbouw geen onderdeel vormt van de business economy, zijn er soms toch apart uitkomsten voor deze sector opgenomen. De enquête is namelijk wel in die sector uitgezet om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. De resultaten voor de landbouw zijn echter nooit verwerkt in de totaalcijfers. Hetzelfde geldt voor het grootbedrijf dat is opgenomen als benchmark voor het mkb. 

3.3 Interpretatie van resultaten in de monitor

De Financieringsmonitor bevat voornamelijk uitkomsten voor het gehele mkb in de business economy. Die uitkomsten zijn gebaseerd op een steekproef onder 10 duizend bedrijven in die doelpopulatie, aangevuld met het grootbedrijf en bedrijven actief in de landbouw. Dit leidt tot grofweg 4 900  respondenten. Door middel van weging en ophoging zijn de uitkomsten representatief voor de gehele populatie. Er vindt weging plaats naar werkgelegenheid. 

Marges

In deze monitor wordt regelmatig de vergelijking gemaakt met cijfers uit de vorige editie van de Financieringsmonitor. De uitkomsten zijn schattingen op basis van de steekproef. Er zit een bepaalde onzekerheid rondom die geschatte waarde. Dit zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen waarbinnen de uitkomsten vallen. Dat wil zeggen dat bij herhaling van de enquête de geschatte uitkomst in 95 procent van de gevallen binnen dat interval ligt. Marges zijn in de monitor opgenomen voor de vijf voornaamste indicatoren. 

In de betreffende figuren in de volgende hoofdstukken zijn marges met gekleurde staafjes aangegeven. Voor alle andere indicatoren in de monitor is deze detailinformatie niet gegeven. Dat is gedaan met het oog op de leesbaarheid. Ook bevatten veel vragen in de monitor veel antwoordcategorieën of is een vraag alleen gesteld aan een specifieke subpopulatie waardoor het aantal respondenten erg klein wordt. Verschillen tussen jaren en groepen bedrijven op deze indicatoren moeten dan ook voorzichtig geïnterpreteerd worden.

Waar de betrouwbaarheidsmarges van twee groepen bedrijven of van twee jaren elkaar niet overlappen, bestaat er een statistisch significant verschil. Als er sprake is van een overlap, kan worden berekend of er alsnog sprake is van een statistisch significant verschil.20) Zo is er in figuur 5.1.1 geen overlap te zien tussen het aantal bedrijven dat zich oriënteert in 2024 ten opzichte van 2023, en toont de berekening dus ook daadwerkelijk een statistisch significant verschil aan. Vertonen de betrouwbaarheidsmarges wel een overlap, dan toont deze meting meestal, maar niet altijd, geen statistisch significant verschil aan. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de ontwikkeling van de financieringsbehoefte van het gehele mkb in 2024 ten opzichte van 2023 in figuur 4.1.1.

3.4 Uitdagingen voor bedrijven: toegang tot financiering in perspectief

Bedrijven krijgen in veel opzichten te maken met uitdagingen voor de bedrijfsvoering die een belemmering kunnen vormen voor hun bedrijfsprestaties. Gestegen kosten zijn de belangrijkste belemmering voor het mkb in de business economy: voor meer dan de helft van de bedrijven (53 procent) zijn gestegen kosten in meer of mindere mate een belemmering voor de bedrijfsprestaties. Dit percentage is afgenomen vergeleken met de afgelopen twee jaren, toen vormde dit nog voor bijna zes op de tien bedrijven een belemmering. Hoewel de inflatiecijfers sinds half 2023 zijn afgenomen en ook nu nog niet op hetzelfde niveau zijn als een jaar geleden (CBS, 2024i), ervaart nog steeds meer dan de helft van het mkb in de business economy de gestegen kosten als een belemmering. Naast de gestegen kosten vormde voor het mkb vooral het kunnen vinden van gekwalificeerd personeel een belemmering voor de bedrijfsprestaties (43 procent). Hier is ook een kleine daling te zien ten opzichte van de vorige metingen: in 2023 was dit 45 procent en in 2022 50 procent Op de derde plaats staat voor het mkb, net als in de vorige meting, de wet- en regelgeving (31 procent). Dit aandeel is iets afgenomen ten opzichte van vorig jaar (35 procent). 

  • Door het microbedrijf worden gestegen kosten minder vaak als belemmerend ervaren dan door het klein-, midden- en grootbedrijf: 50 procent van het microbedrijf ervaart gestegen kosten als een belemmering, voor het klein-, midden- en grootbedrijf is dit meer dan 60 procent. Net als voor het totale mkb zijn hier de percentages gedaald ten opzichte van de vorige meting. De sectoren nijverheid (60 procent) en handel, vervoer en horeca (58 procent) ervaren het vaakst belemmeringen door de gestegen kosten. De grootste afname is te zien bij dochterbedrijven (van 68 naar 50 procent; een daling van 18 procentpunt) en snelgroeiende bedrijven (van 61 naar 46 procent; een daling van 15 procentpunt).
  • Het vinden van gekwalificeerd personeel vormt met name voor het klein-, midden- en grootbedrijf een uitdaging: voor 65 procent of meer van deze bedrijven is het lastig kunnen vinden van gekwalificeerd personeel in meer of mindere mate een belemmering voor de bedrijfsprestaties. Ter vergelijking, bij microbedrijven gaat dit om 39 procent. Hoewel dit aandeel voor het microbedrijf vergelijkbaar is gebleven, is het aandeel bij de andere grootteklassen gedaald. Met uitzondering van de sector zakelijke dienstverlening is er per sector een daling te zien in het aandeel bedrijven dat het vinden van gekwalificeerd personeel als belemmerend ervaart.
  • Wet- en regelgeving wordt, net als in de vorige meting, vooral in de landbouwsector als belemmerend ervaren (66 procent). Bij het klein- (41 procent) en middenbedrijf (36 procent) is wet- en regelgeving vaker een belemmering voor de bedrijfsprestaties dan bij micro- (28 procent) en grootbedrijven (30 procent). Alle typen bedrijven ervaren de wet- en regelgeving dit jaar even vaak of minder vaak als belemmerend. De uitzondering hierin zijn innovatieve bedrijven, waar het aandeel met 5 procentpunt (van 33 naar 38 procent) is gestegen.

Voor resterende uitdagingen valt het volgende op:

  • Voor 30 procent van het grootbedrijf vormt concurrentie van andere bedrijven in meer of mindere mate een belemmering voor de bedrijfsprestatie. Bij het mkb is dit slechts 19 procent.
  • Steeds minder bedrijven ervaren schulden als gevolg van het coronavirus als een belemmering voor de bedrijfsprestaties. In alle bedrijfstakken en grootteklassen is het aandeel bedrijven lager dan in eerdere jaren.
  • Onrust op mondiaal niveau21) vormt voor 21 procent van het mkb in de business economy een belemmering in de bedrijfsprestaties. Bij het grootbedrijf ligt dit aandeel op 27 procent. 

Toegang tot financiering als obstakel

Uitdagingen rond de toegang tot financiering vormt voor ongeveer 15 procent van het mkb in meer of mindere mate een belemmering voor de bedrijfsprestaties. Dit aandeel is niet veranderd ten opzichte van de vorige meting. 

  • Hoe groter het bedrijf, hoe minder de toegang tot financiering als een belemmering wordt ervaren. De uitdagingen rond toegang tot financiering worden het vaakst als belemmerend ervaren door het microbedrijf (15 procent) en het minst vaak door het grootbedrijf (8 procent). Bij landbouwbedrijven is het aandeel bedrijven dat wordt belemmerd het hoogst (21 procent). Dit is wel gedaald ten opzichte van de vorig meting (toen was het aandeel 30 procent).
  • Andere bedrijven die de toegang tot financiering relatief vaak als belemmerend ervaren voor hun bedrijfsprestaties ervaren zijn startups (32 procent, een toename van 4 procentpunt ten opzichte van de vorige meting), innovatieve bedrijven (24 procent, een toename van 5 procentpunt ten opzichte van de vorige meting) en snelgroeiende bedrijven (24 procent, een toename van 4 procentpunt ten opzichte van de vorige meting). Dit zijn vaak bedrijven die door onzekere uitkomsten of door hun korte bestaan weinig zekerheid over hun eigen toekomst kunnen bieden.
3.4.1 Uitdagingen voor de bedrijfsvoering voor het mkb en grootbedrijf in de business economy1)
uitdaging-grootteklasseheel belemmerend (%)belemmerend (%)neutraal (%)niet belemmerend (%)helemaal niet belemmerend (%)
concurrentie
mkb315452215
groot22850173
kosten
mkb134029126
groot7582861
vraag
mkb519382514
groot33140216
financiering
mkb610422220
groot17353325
personeel
mkb1628311313
groot16512482
digitalisering
mkb17462917
groot0947377
ketenmacht
mkb39462417
groot19512910
regelgeving
mkb823421710
groot32645223
internationalisering
mkb12492424
groot02453518
verduurzaming
mkb310462615
groot11349335
innovatie
mkb26512417
groot03543012
coronavirus schulden
mkb45292240
groot44312239
onrust mondiaal
mkb318422017
groot225391914
1) De uitkomsten in deze figuur zijn gebaseerd op alle deelnemers aan de Financieringsmonitor in de business economy, dus ook bedrijven zonder financieringsbehoefte.
18) 82 procent van 16 procent is 13 procent.
19) De exacte afbakening van de business economy is de SBI-codes B t/m N en 95, exclusief K. Zie onderdeel I.1 in de verantwoording.
20) Zie de onderzoeksverantwoording voor de formule van de berekening.
21) De uitvraag naar uitdagingen in de bedrijfsvoering als gevolg van mondiale onrust is sinds dit jaar opgenomen in de vragenlijst van de Financieringsmonitor. Een vergelijking met eerdere jaren is hierdoor helaas niet mogelijk.

4. Behoefte aan externe financiering

De financieringsbehoefte in het mkb in de business economy is licht gestegen. Tussen juli 2023 en juli 2024 had 16 procent van die bedrijven behoefte aan nieuwe externe financiering. Vorig jaar was dit nog 15 procent. De toename is enkel te zien bij het micro- en kleinbedrijf. De meest voorkomende reden waarom bedrijven geen financieringsbehoefte hebben blijft ongewijzigd: er is geen aanleiding om op zoek te gaan naar nieuwe externe financiering. 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de eerste stap, behoefte, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

Het proces van financiering, waarbij de behoefte is uitgelicht.

4.1 Behoefte aan externe financiering licht toegenomen 

De behoefte aan externe financiering in de periode van juli 2023 tot juli 2024 is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Toen had nog 15 procent van het mkb in de business economy financiering nodig, dit jaar is dat 16 procent. Deze toename is niet statistisch significant. Dit betekent dat er geen sprake hoeft te zijn van een ontwikkeling, maar dat dit ook een uiting kan zijn van de toevalskans die nu eenmaal in iedere steekproef zit. Alhoewel er schommelingen te zien zijn in de externe financieringsbehoefte tussen de individuele jaren blijft de algemene trend dalend.  

 2024 (%)2024, marge (%)2023 (%)2023, marge (%)2022 (%)2022, marge (%)2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb16,214,1 – 18,315,013,0 – 17,016,414,3 – 18,418,916,3 – 21,522,019,6 – 24,519,617,3 – 21,923,621,0 – 26,3
Bedrijfsgrootte
Micro14,211,7 – 16,613,411,0 – 15,815,012,6 – 17,418,014,9 – 21,120,517,6 – 23,516,613,8 – 19,522,719,4 – 25,9
Klein25,422,2 – 28,621,218,3 – 24,121,818,7 – 24,823,020,2 – 25,928,825,8 – 31,830,227,0 – 33,526,623,6 – 29,6
Midden27,423,2 – 31,626,622,4 – 30,825,921,9 – 30,022,619,1 – 26,129,725,7 – 33,831,427,4 – 35,531,027,0 – 35,0
Groot20,915,6 – 26,123,017,3 – 28,726,019,9 – 32,217,912,7 – 23,029,723,6 – 35,928,722,8 – 34,623,217,4 – 28,9
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

  • Ook bij het micro- en kleinbedrijf is de behoefte aan nieuwe externe financiering gestegen, van respectievelijk 13 en 21 procent naar 14 en 25 procent. Voor het grootbedrijf is er juist een afname ten opzichte van vorig jaar. Deze veranderingen zijn echter niet statistisch significant. De behoefte in het middenbedrijf is nagenoeg gelijk gebleven.
  • Het middenbedrijf heeft het vaakst een financieringsbehoefte, het microbedrijf het minst vaak. Het aandeel middenbedrijven met een behoefte (27 procent) is bijna twee keer zo groot als het aandeel microbedrijven (14 procent).
  • De verschillen in financieringsbehoefte tussen de grootteklassen binnen het mkb zijn iets kleiner geworden ten opzichte van de vorige meting. In de voorgaande jaren werd het verschil juist steeds groter. Vorig jaar betrof het verschil tussen het microbedrijf en het middenbedrijf 14 procentpunten, dit is nu 13 procentpunten.
  • Bedrijven in de sectoren landbouw en informatie en communicatie hebben het vaakst (20 procent) een externe financieringsbehoefte. Bedrijven in de sector onroerend goed en reparatie hebben hier het minst vaak behoefte aan (14 procent). 
  • Ten opzichte van de vorige meting is de behoefte aan nieuwe externe middelen in de sector nijverheid met 6 procentpunt afgenomen, en in de sector zakelijke dienstverlening juist toegenomen met 5 procentpunt. Beide verschillen zijn statistisch significant. 
  • Jonge bedrijven (tot vijf jaar) hebben vaker een financieringsbehoefte dan oude bedrijven. Dit percentage is nu ruim drie procentpunt hoger dan een jaar eerder, toen dit nog 20 procent was. Deze verandering is niet statistisch significant. Voor oude bedrijven ligt dit aandeel onveranderd op 14 procent. 
  • Bij het invullen van de enquête kunnen bedrijven aangeven als wat voor type onderneming zij zichzelf beschouwen. Er kunnen meerdere opties worden gekozen. Zie het dashboard voor een overzicht van alle mogelijkheden. Het aandeel startups dat dit jaar een externe financieringsbehoefte heeft (38 procent) ligt beduidend hoger dan in de vorige meting (23 procent). Ook innovatieve bedrijven (31 procent) en snelle groeiers (32 procent) hebben een relatief hoog aandeel bedrijven met een financieringsbehoefte. Net zoals in voorgaande jaren zijn dochterbedrijven de groep met het laagste aandeel financieringsbehoefte (14 procent). Voor hen geldt dat zij over het algemeen gemakkelijker toegang hebben tot interne middelen binnen het concern en daarom minder vaak extern naar financiering zoeken. 
  • Verschillen in het aandeel met een financieringsbehoefte hangen bovendien ook samen met de levensfase waarin de ondernemingen zich bevinden. Bij het invullen van de enquête kunnen bedrijven aangeven in welke levensfase het bedrijf zich bevindt. Er kunnen meerdere opties worden gekozen. Zie het dashboard voor een overzicht van alle mogelijkheden. Zo hebben bedrijven in de levensfase succes (12 procent) minder vaak behoefte aan externe financiering dan bedrijven in de levensfase uitbreiding (31 procent). Bij bedrijven die opschalen na de start is de behoefte aan externe financiering zelfs 42 procent. Bij de twee laatst genoemde groepen geldt dat de behoefte toegenomen is ten opzichte van de vorige meting: toen was dit nog respectievelijk 22 en 30 procent.

Bedrijven met een financieringsbehoefte kennen een lagere liquiditeit en solvabiliteit

De financieringsbehoefte wordt naast de hierboven genoemde verschillen in grootteklasse, sector, leeftijd, type onderneming en levensfase ook beïnvloed door de financiële positie van het bedrijf. In figuren 4.1.2a en 4.1.2b zijn de verschillen in solvabiliteit en liquiditeit weergegeven voor bedrijven met en zonder financieringsbehoefte. 

4.1.2a Mediane solvabiliteit naar financieringsbehoefte, 20221)
behoefteSolvabiliteit (%)
Wel financieringsbehoefte31
Geen financieringsbehoefte64
Bron: CBS, Financieringsmonitor, NFO en SZO.
1)De mediane solvabiliteit is berekend op basis van gewinsoriseerde data.

4.1.2b Mediane liquiditeit naar financieringsbehoefte, 20221)
behoefteLiquiditeit (ratio vlottende activa /
kort vreemd vermogen)
Wel financieringsbehoefte1,51
Geen financieringsbehoefte3,1
Bron: CBS, Financieringsmonitor, NFO en SZO.
1)De mediane liquiditeit is berekend op basis van gewinsoriseerde data.

  • Bedrijven met financieringsbehoefte hebben een lagere solvabiliteit, dus weinig eigen vermogen ten opzichte van het balanstotaal, in vergelijking met bedrijven die geen financieringsbehoefte hebben. Dit verschil is statistisch significant. Een lagere solvabiliteit biedt bedrijven minder mogelijkheden te financieren vanuit eigen middelen op de lange termijn.
  • Hetzelfde geldt voor de liquiditeit (een gunstigere verhouding tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen): deze is lager voor bedrijven met externe financieringsbehoefte. Ook dit verschil is statistisch significant. Een lagere liquiditeit betekent dat bedrijven minder mogelijkheden hebben om te financieren vanuit eigen middelen op de korte termijn. 

Bedrijven belemmerd door hoge kosten hebben vaker een financieringsbehoefte 

Bij meer dan de helft van de bedrijven in het mkb in de business economy (53 procent) worden gestegen kosten als een belemmering gezien voor de bedrijfsprestaties (zie paragraaf 3.4). Er is dit jaar wederom een samenhang tussen het al dan niet ervaren van hoge kosten als belemmering en het hebben van een externe financieringsbehoefte. Figuur 4.1.3 toont dat 22 procent van de mkb-bedrijven die hoge kosten (in meer of mindere mate) als een belemmering ervaren een financieringsbehoefte heeft. Voor bedrijven die hoge kosten niet als belemmerend ervaren is dit 8 procent. Dit verschil is, net als vorig jaar, statistisch significant en bovendien groter dan in de vorige meting, toen de percentages in beide groepen nog respectievelijk 19 procent en 7 procent waren.

4.1.3 Aandeel bedrijven met financieringsbehoefte, naar type kostenbelemmering1)
selectieaandeel bedrijven met financieringsbehoefte (%)
mkb17,9
bedrijven die hoge kosten als belemmerend zien21,9
bedrijven die hoge kosten niet als belemmerend zien7,9
1)Bedrijven die 'neutraal' hebben ingevuld bij hoge kosten als belemmering, worden hier niet specifiek getoond.

4.2 Start en uitbreiding wederom belangrijkste financieringsdoel 

Bedrijven kunnen meerdere financieringsdoelen tegelijkertijd hebben. Bij 86 procent van de bedrijven met financieringsbehoefte heeft het financieringsdoel te maken met start, uitbreiding en/of vernieuwing van het bedrijf of bedrijfsactiviteiten. In iets mindere mate (70 procent) is het financieringsdoel gerelateerd aan continuering van het bedrijf of de bedrijfsactiviteiten. Dit is iets hoger dan vorig jaar, toen was dit 66 procent. 

  • Voor alle grootteklassen geldt dat de financieringsbehoefte vaker gerelateerd is aan start, uitbreiding en/of vernieuwing dan aan continuering. Bij microbedrijven komt dit financieringsdoel het vaakst voor (88 procent), bij kleinbedrijven het minst vaak (80 procent).
  • Ook voor alle sectoren geldt dat zij start, uitbreiding en/ of vernieuwing vaker als hoofddoel opgeven dan continuering. Bij bedrijven in de sector bouw komt start, uitbreiding en/ of vernieuwing het vaakst voor als hoofddoel (95 procent), bij bedrijven in de nijverheid het minst vaak (75 procent). 
  • Dochterondernemingen en sociale ondernemingen zijn de enige bedrijfstypen die vaker continuering als hoofddoel aangeven voor de financieringsbehoefte dan start, uitbreiding en/of vernieuwing. Bovendien komt dit veel vaker voor dan in de vorige meting; respectievelijk 81 en 85 procent versus 51 en 46 procent vorig jaar. 

4.2.1 Hoofddoelen financiering voor bedrijven met een financieringsbehoefte, mkb in de business economy1)
CategoriePercentage
start, uitbreiding en/of vernieuwing 86
continuering 70
1)Bedrijven kunnen meerdere hoofddoelen tegelijkertijd hebben voor hun financiering.

Subdoelen vergelijkbaar tussen grootteklassen, binnen sectoren wisselt het sterk

De hierboven genoemde financieringsdoelen worden onderverdeeld in subdoelen. Ook hier kunnen bedrijven meerdere doelen tegelijkertijd hebben.

Het meest voorkomende financieringsdoel dat valt onder het hoofddoel start, uitbreiding en/of vernieuwing is investering in uitbreiding. Voor 39 procent van het mkb met een financieringsbehoefte is dit een subdoel. Bij bedrijven die een financieringsbehoefte hebben vanwege continuering is voorraden en werkkapitaal het meest voorkomende subdoel. Dit doel speelt bij 43 procent van het mkb met een financieringsbehoefte vanwege continuering. 

  • Deze belangrijkste subdoelen gelden voor alle grootteklassen.
  • Binnen de sectoren verschillen de subdoelen sterk. Zo is in de landbouwsector voor slechts 18 procent van de bedrijven voorraden en werkkapitaal het belangrijkste subdoel dat valt onder continuering. In de sector handel is dit meer dan de helft. En voor ruim vier op de tien bedrijven uit de bouwsector is vernieuwing van het wagenpark het belangrijkste subdoel, terwijl dit in de ICT en onroerend goed nauwelijks voorkomt.

Duurzaamheid belangrijk subdoel voor landbouwbedrijven en sociale ondernemingen 

Van alle bedrijven met een financieringsbehoefte is voor 9 procent investeren in verduurzaming een financieringsdoel. Binnen het mkb neemt dit aandeel toe naarmate de grootteklasse toeneemt. Bij bedrijven in de landbouw (24 procent) komt dit vaker voor dan in de overige sectoren. Bedrijven die zichzelf typeren als sociale onderneming vinden dit vaker (27 procent) een belangrijk subdoel dan andere bedrijfstypes. Bijlage A bevat meer informatie over bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel.

4.3 ‘Geen aanleiding’ blijft belangrijkste reden bij groep zonder behoefte

Van het mkb in de business economy heeft veruit het grootste deel dit jaar geen nieuwe externe financieringsbehoefte, namelijk 84 procent. Het percentage is vergelijkbaar met de vorige meting, toen dit 85 procent was. Dit jaar is wederom de meest voorkomende reden hiervoor dat er geen aanleiding was om op zoek te gaan naar nieuwe externe financiering (44 procent). Vorig jaar was dit 47 procent. Daarnaast kon bij bijna een derde van de bedrijven zonder financieringsbehoefte een eventuele behoefte opgelost worden met intern eigen vermogen. 

  • Voor bijna de helft van de microbedrijven zonder financieringsbehoefte is de belangrijkste reden voor het ontbreken van deze behoefte dat er geen aanleiding voor was. In het kleinbedrijf is dit 29 procent en in het middenbedrijf 22 procent. Hier geldt: hoe groter het bedrijf, hoe lager het aandeel bedrijven dat om deze reden geen financieringsbehoefte heeft. Voor alle drie de grootteklassen binnen het mkb is het aandeel lager dan vorig jaar. 
  • Dit jaar is bij alle grootteklassen het aandeel bedrijven dat de behoefte op kan lossen met intern eigen vermogen groter dan vorig jaar.
  • Het middenbedrijf (en het grootbedrijf) zonder financieringsbehoefte kan ruim twee keer zo vaak als het kleinbedrijf financieren met bestaand extern vermogen. Dit is bovendien bijna vijf keer zo vaak als bij het microbedrijf. Dit betekent dat grotere bedrijven dus vaker al toegang hebben tot extern vermogen, zoals bijvoorbeeld en lopend rekeningcourantkrediet, waar zij zich toe kunnen wenden als er een financieringswens opkomt. 
  • Ook valt op dat bedrijven in de sector landbouw dit jaar minder vaak (16 procent) geen behoefte aan externe financiering hebben, omdat ze niet zijn gegroeid of daar geen kansen voor zagen dan in de vorige meting (28 procent). 
4.3.1 Motivatie van bedrijven zonder financieringsbehoefte, mkb in de business economy
CategoriePercentage
geen aanleiding voor financiering44,19
intern eigen vermogen30,5
geen groei(kansen)8,98
onafhankelijk van financier6,54
bestaande financiering4,65
versneld aflossen1,37
moedermaatschappij2,42

5. Oriëntatie op externe financiering

Het aandeel mkb-bedrijven dat zich oriënteert op de mogelijkheden omtrent nieuwe externe financiering neemt weer toe. Dit wordt gedreven door het microbedrijf. In andere mkb-grootteklassen daalt het aandeel bedrijven dat zich oriënteert licht. Hoewel er dit jaar weliswaar een stijging is van het aandeel bedrijven dat zich oriënteert, lijkt er op de langere termijn geen sprake van een stijgende of dalende trend. De bank is nog steeds het belangrijkste kanaal voor bedrijven om nieuwe financieringsmogelijkheden te verkennen, hoewel dit aandeel sinds 2019 jaarlijks is afgenomen.  

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de tweede stap in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer. De analyses in dit hoofdstuk hebben betrekking op bedrijven met een financieringsbehoefte.

Het proces van financiering, waarbij de oriëntatie is uitgelicht.

5.1 Aandeel bedrijven dat zich oriënteert op financieringsmogelijkheden stabiel sinds 2018

Het aandeel bedrijven dat zich oriënteert op financieringsmogelijkheden is toegenomen ten opzichte van de vorige meting. Van het mkb met een financieringsbehoefte oriënteert 82 procent zich ook daadwerkelijk op nieuwe externe financieringsmogelijkheden. Dit is een statistisch significante toename ten opzichte van de vorige meting (74 procent). Hoewel er jaar op jaar wel schommelingen te zien zijn in het aandeel bedrijven dat zich oriënteert op financieringsmogelijkheden, is er op de lange termijn (sinds 2018) geen stijgende of dalende trend te zien. Het aandeel in de periode 2018 tot 2024 varieert tussen 74 en 86 procent.

  • De toename ten opzichte van de vorige meting wordt gedreven door het microbedrijf. Het aandeel microbedrijven dat zich oriënteert op de financieringsmogelijkheden stijgt tot 83 procent. Deze verandering is statistisch significant. Bij het klein- en middenbedrijf is juist een (niet statistisch significante) daling te zien. De verschillen tussen de grootteklassen binnen het mkb zijn kleiner geworden ten opzichte van de vorige meting.
  • Voor wat betreft het aandeel bedrijven dat zich oriënteert zijn de verschillen tussen de sectoren vrij klein. Vergeleken met vorig jaar vertoont de sector handel, vervoer en horeca een opvallende toename. Het percentage bedrijven dat zich oriënteert is in deze sector toegenomen van 67 procent in de vorige meting naar 82 procent in de huidige meting. Ook de sector landbouw toont een toename van 78 procent naar 89 procent. De enige aanzienlijke afname is zichtbaar in de sector onroerend goed; daar daalt het aandeel bedrijven dat zich oriënteert van 82 procent naar 75 procent. Deze verschillen ten opzichte van de vorige meting zijn niet statistisch significant. 
  • De grootste toename in het aandeel bedrijven dat zich oriënteert is bij dochterbedrijven, daar stijgt het van 52 procent naar 87 procent. De grootste afname is zichtbaar bij snelgroeiende bedrijven, daar daalt het aandeel bedrijven dat zich oriënteert van 93 procent naar 79 procent.
  • Het aandeel jonge bedrijven dat zich heeft georiënteerd is statistisch significant toegenomen van 67 naar 80 procent. 
  • Bedrijven die zich wel hebben georiënteerd verschillen niet statistisch significant van bedrijven die zich niet hebben georiënteerd voor wat betreft hun solvabiliteit en liquiditeit.22) 

Meest voorkomende reden om niet te oriënteren: bekendheid met de financieringsmogelijkheden

Bij meer dan de helft van de bedrijven binnen het mkb die zich niet hebben georiënteerd, is dit omdat het bedrijf al bekend was met de mogelijkheden. Dit aandeel is sinds 2023 toegenomen van 50 procent naar 53 procent. Een volgende reden is de verwachting de financiering toch niet te zullen krijgen (35 procent) gevolgd door de reden dat de financiering te duur zal zijn (32 procent). Deze redenen komen vaker voor dan in 2023, toen deze speelden bij respectievelijk 22 en 21 procent van de bedrijven die zich niet oriënteerden.

  • Bijna alle grootbedrijven die zich niet hebben georiënteerd waren al bekend met de mogelijkheden. Ook voor het middenbedrijf en het kleinbedrijf is dit voor meer dan acht op de tien bedrijven de meest voorkomende reden om zich niet te oriënteren. Bij het microbedrijf ligt dit aandeel met vier op de tien bedrijven lager dan in de andere grootteklassen. Daar spelen ook negatieve verwachtingen rond het verkrijgen van financiering en de kosten daarvan een belangrijke rol. 
  • Kijkend naar de sectoren zijn met name bedrijven in de sector onroerend goed al bekend met de mogelijkheden voor financiering. Bijna alle snelgroeiende bedrijven kennen de mogelijkheden en zijn daarmee van de verschillende typen bedrijven  het vaakst bekend met de mogelijkheden.

5.2 Meeste bedrijven blijven zich oriënteren via de bank

De bank blijft het belangrijkste kanaal voor het mkb om zich te oriënteren op de mogelijkheden voor nieuwe externe financiering: van het mkb dat de mogelijkheden verkent, doet 56 procent dat via de bank. In 2019 oriënteerde nog 80 procent van het mkb zich via de bank. Sindsdien is er sprake van een dalende trend: ieder jaar daalt het aandeel verder met een paar procentpunten. De grootste daling vond plaats in 2020 en 2021. Een ander belangrijk kanaal om de mogelijkheden te verkennen is via een accountant (43 procent) of via een financieel adviseur (38 procent). In vergelijking met afgelopen jaar wordt ook vaker zelf online gezocht naar financieringsmogelijkheden. Dit is gestegen van 24 procent naar 31 procent. 

  • Net als afgelopen jaar geldt dat het grootbedrijf zich het vaakst via de bank oriënteert (81 procent). Ook het midden- (77 procent) en kleinbedrijf (73 procent) oriënteren zich vaak via de bank. Alleen het microbedrijf (48 procent) maakt beduidend minder gebruik van de bank om zich te oriënteren op financieringsmogelijkheden. Desalniettemin is ook bij het microbedrijf de bank het belangrijkste oriëntatiekanaal.
  • Het microbedrijf oriënteert zich ook vaak via een accountant (43 procent), financieel adviseur (41 procent) of zoekt zelf online de mogelijkheden uit (36 procent). Oriëntatie via een adviseur, een andere financier, bekenden of online komt bij het microbedrijf vaker voor dan bij andere grootteklassen.
  • Bedrijven in de sector landbouw maken net als vorig jaar minder dan bedrijven in de business economy gebruik van een financieel adviseur om mogelijkheden te verkennen.
  • Bedrijven die zichzelf typeren als startups en dochterbedrijven maken in de huidige meting voor hun oriëntatie op externe financiering vaker gebruik van accountants (respectievelijk 41 en 45 procent) dan in de vorige meting (respectievelijk 19 en 18 procent). Bedrijven die zichzelf typeren als sociale ondernemingen maken dit jaar juist vaker gebruik van een financieel adviseur (48 procent) dan vorig jaar (19 procent).

Financieringsvormen met vreemd vermogen vaker bekeken dan vormen met eigen vermogen 

Het mkb oriënteert zich vaker op financieringsvormen die betrekking hebben op vreemd vermogen dan op vormen die het eigen vermogen aangaan. Dit is hetzelfde als in eerdere metingen van de Financieringsmonitor. Bedrijven kunnen zich op meerdere vormen tegelijkertijd oriënteren. Bedrijven verdiepen zich het vaakst in een banklening als optie voor nieuwe externe financiering, gevolgd door een rekening-courant en een onderhandse lening. Dat is in lijn met het feit dat banken ook het meest gebruikte oriëntatiekanaal vormen. Hierin speelt de vertrouwdheid met banken een grote rol. Belangrijke redenen voor het mkb om zich te oriënteren via de bank zijn bekendheid met bancaire financiering (53 procent), de relatie met de huisbank (42 procent), en betrouwbaarheid van deze financieringsvorm (37 procent). Opvallend is dat bekendheid en de relatie met de huisbank van positie zijn gewisseld ten opzichte van de vorige meting.

5.2.1 Oriëntatievormen voor externe financiering in het mkb 1)
Categorie,Percentage Vreemd vermogen, Banklening,52 Leasing,25 Rekening-courant,22 Onderhandse lening,20 Leverancierskrediet,10 Achtergestelde lening,9 Crowdfunding,7 Factoring,5 Anders,6 Eigen vermogen, Informele investeerders,15 Durfkapitaal,12 Participatiemaatschappij,9 Business Angel,8 Participatie bedrijven,6 Crowdfunding,3 Anders,7Percentage (%)
vreemd vermogen
banklening54
rekening-courant27
onderhandse lening24
leasing18
leverancierskrediet10
achtergestelde lening9
factoring5
crowdfunding4
anders6
eigen vermogen
informele investeerders21
durfkapitaal11
business angel10
participatiemaatschappij7
participatie bedrijven5
crowdfunding3
anders8
1) Bedrijven kunnen zich op meerdere vormen tegelijk oriënteren.

  • Het grootbedrijf onderzoekt het vaakst de mogelijkheden voor een banklening (64 procent). Het aandeel bedrijven dat een banklening als financieringsvorm onderzoekt neemt af naarmate de grootteklasse afneemt. 
  • In alle sectoren is een banklening de financieringsvorm waarop bedrijven zich het vaakst oriënteren. In de sector onroerend goed is dit met 72 procent het hoogst.
  • Bedrijven jonger dan 5 jaar oriënteren zich het vaakst op een bancaire financier vanwege de betrouwbaarheid van de bank (47 procent), voor bedrijven ouder dan 5 jaar weegt deze reden minder zwaar mee (30 procent) en is de bekendheid met bancaire financiering en de relatie met de bank een vaker voorkomende reden (58 procent).

Weinig samenhang tussen oriëntatie en financieringsdoelen

Of bedrijven met een financieringsbehoefte zich wel of niet oriënteren lijkt weinig samen te hangen met de hoofddoelen die bedrijven voor de beoogde financiering hebben. Start, uitbreiding en vernieuwing als hoofddoel geldt voor 86 procent van de bedrijven in het mkb die zich wel oriënteren en voor 84 procent van de bedrijven die zich niet oriënteren. Bedrijven die zich wel oriënteren hebben iets vaker als hoofddoel continuering (70 procent) dan bedrijven die zich niet oriënteren (68 procent), maar dit verschil is klein.

Bedrijven die zich niet hebben georiënteerd hebben als voornaamste subdoel het financieren van voorraden. Van deze bedrijven heeft 51 procent dit als financieringsdoel. Ook voor bedrijven die zich wel oriënteren komt dit doel het meeste voor, maar dan in 42 procent van de gevallen. Voor bedrijven die zich niet oriënteren zijn ook het uitbreiding van het bedrijf (26 procent) en het wagenpark (20 procent) belangrijke financieringsdoelen. Voor bedrijven die zich wel hebben georiënteerd zijn dit ook uitbreiding (41 procent) en daarnaast investeren in overige activa (24 procent).  

22) De mediane solvabiliteit van mkb-bedrijven die zich wel oriënteerden is 0,32 tegenover 0,28 voor bedrijven die zich niet oriënteerden. De liquiditeit van bedrijven die zich wel oriënteerden is 1,59 tegenover 1,4 voor bedrijven die zich niet oriënteerden. De verschillen zijn niet statistisch significant op basis van een Mann-Whitney U Test.

6. Aanvraag van externe financiering

Het aandeel bedrijven dat behoefte heeft aan externe financiering, zich vervolgens georiënteerd heeft op de mogelijkheden (of daarmee al bekend was) én een aanvraag doet is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Vergeleken met de vorige meting neemt het percentage jonge bedrijven dat een aanvraag doet statistisch significant toe. Het aandeel bedrijven dat een aanvraag doet bij de bank blijft gelijk, terwijl het mediane bedrag per aanvraag daalt. 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de derde stap in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De analyses in dit hoofdstuk hebben betrekking op de bedrijven die de mogelijkheden van financiering hebben verkend én de bedrijven die daarmee al bekend waren en zich daarom niet nog eens georiënteerd hebben. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

Het proces van financiering, waarbij de uitvraag is uitgelicht.

6.1 Het aandeel bedrijven dat financiering aanvraagt neemt toe

Van de mkb-bedrijven in de business economy die behoefte hebben aan financiering én zich georiënteerd hebben op de mogelijkheden (of daarmee al bekend waren), doet 59 procent ook daadwerkelijk een financieringsaanvraag. Dit percentage is toegenomen ten opzichte van de vorige meting, toen dit nog 51 procent was. Dit verschil is, ondanks de daling van acht procentpunten, vanwege de relatief grote betrouwbaarheidsmarges niet statistisch significant. Wanneer er in het vervolg gesproken wordt over bedrijven die zich georiënteerd hebben omvat dit ook de bedrijven die al bekend waren met de mogelijkheden, tenzij anders aangegeven.

 2024 (%)2024, marge (%)2023 (%)2023, marge (%)2022 (%)2022, marge (%)2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb58,951,6 – 66,251,243,6 – 58,756,349,5 – 63,251,743,5 – 59,958,752,1 – 65,268,962,2 – 75,666,459,6 – 73,2
Bedrijfsgrootte
Micro55,645,6 – 65,543,433,3 – 53,452,243,1 – 61,446,436,0 – 56,754,946,2 – 63,763,853,9 – 73,760,551,5 – 69,5
Klein66,859,6 – 74,066,659,5 – 73,664,556,9 – 72,166,659,9 – 73,467,862,0 – 73,676,670,5 – 82,881,576,1 – 86,8
Midden67,658,7 – 76,578,570,6 – 86,477,569,7 – 85,474,867,4 – 82,176,268,8 – 83,583,777,3 – 90,186,281,1 – 91,3
Groot79,267,1 – 91,381,670,1 – 93,170,757,3 – 84,086,776,6 – 96,962,349,8 – 74,880,369,2 – 91,380,367,7 – 92,8
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

  • Het microbedrijf doet vaker daadwerkelijk een aanvraag ten opzichte van de vorige meting. Vorig jaar betrof dit nog 43 procent van de bedrijven, dit jaar is dit gestegen naar 56 procent. Bij het kleinbedrijf is er geen verschil waarneembaar tussen deze en de vorige meting. Het midden- en grootbedrijf deed minder vaak een aanvraag dan vorig jaar, maar deze aandelen liggen nog steeds hoger dan bij de andere grootteklassen. De verandering in procentpunten is bij sommige grootteklassen groter dan 10 procentpunten, maar vanwege de relatief grote betrouwbaarheidsmarges zijn de verschillen niet statistisch significant. 
  • Voor het daadwerkelijk doen van een aanvraag na behoefte en oriëntatie geldt: hoe groter het bedrijf, hoe groter de kans is dat er daadwerkelijk een aanvraag wordt gedaan. De verschillen tussen de grootteklassen binnen het mkb zijn wel afgenomen vergeleken met vorig jaar. Toen had het middenbedrijf bijna twee keer zo vaak een financieringsaanvraag gedaan dan het microbedrijf. Nu verschillen de aandelen van beide grootteklassen 12 procentpunt.  
  • Niet alleen tussen de grootteklassen zijn verschillen zichtbaar, ook per sector loopt het aandeel dat een aanvraag doet uiteen. Bedrijven in de sector zakelijke dienstverlening doen het minst vaak een aanvraag, namelijk in 55 procent van de gevallen. De sector onroerend goed en reparatie doet dit het vaakst (68 procent). De verschillen tussen de sectoren zijn afgenomen vergeleken met de vorige meting, toen het maximale verschil nog 30 procentpunten was. Dit komt doordat het percentage bedrijven in de sector handel, vervoer en horeca dat een aanvraag deed vorig jaar veel lager lag (39 procent) dan dit jaar (58 procent). Bij de ICT-bedrijven is juist een sterkte toename zichtbaar: van 44 naar 60 procent. Dit laatste verschil is statistisch significant.
  • Verschillen in het al dan niet doen van een aanvraag na behoefte en oriëntatie hangen bovendien ook samen met de leeftijd van het bedrijf. Jonge bedrijven doen vaker (63 procent) een aanvraag dan oude bedrijven (57 procent). Vorig jaar was deze verhouding juist andersom en was het percentage jonge bedrijven dat een aanvraag deed bovendien veel lager: 44 procent van de jonge bedrijven tegenover 55 procent van de oudere bedrijven deed toen een aanvraag. De toename bij de jonge bedrijven ten opzichte van de vorige meting is statistisch significant.
  • Ook bij de verschillende typen ondernemingen loopt het aandeel dat na oriëntatie een aanvraag doet uiteen. Sociale ondernemingen doen, net als in de vorige meting, het minst vaak (42 procent) een aanvraag, dochterondernemingen het vaakst (75 procent). 
  • De financiële gezondheid van bedrijven met een financieringsbehoefte die zich hebben georiënteerd op de mogelijkheden verschilt licht tussen bedrijven die wel of geen financieringsaanvraag hebben gedaan. Bedrijven die nieuwe, externe financiering hebben aangevraagd, hebben een iets hogere solvabiliteit en een iets lagere liquiditeit dan bedrijven die dat niet doen. Dit was in de vorige meting ook zo. Deze verschillen zijn echter niet statistisch significant. Hierdoor kan niet gezegd worden dat er een statistisch verband is tussen financiële gezondheid van bedrijven en het al dan niet daadwerkelijk doen van een financieringsaanvraag.

6.2 Aandeel bancaire aanvragen blijft stabiel

Bedrijven in het mkb in de business economy die een aanvraag doen, doen dit het vaakst uitsluitend bij een bancaire financier (48 procent). In 40 procent van de gevallen doen ze de aanvraag uitsluitend bij een non-bancaire financier (zoals via crowdfunding, informele financiers of business angels). De rest van de aanvragen wordt gedaan bij een mix van bancaire en non-bancaire financiers. Het aandeel dat enkel een aanvraag doet bij een bancaire financier is gelijk gebleven ten opzichte van vorig jaar. De jaren hiervoor nam het percentage jaarlijks iets af. 

  • Voor deze meting geldt dat het percentage mkb-bedrijven dat enkel een aanvraag deed bij een bancaire financier toeneemt naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. Microbedrijven doen in 43 procent van de gevallen een aanvraag bij een bancaire financier, bij het middenbedrijf is dit bij twee van de drie aanvragen het geval. Bij het grootbedrijf doet ruim driekwart van de bedrijven enkel de aanvraag bij een bancaire financier.
  • Microbedrijven doen vaker een aanvraag (14 procent) bij meerdere financiers, zowel bancair als niet-bancair, vergeleken met andere grootteklassen.
  • Binnen de verschillende sectoren loopt de kanaalkeuze eveneens uiteen: landbouwbedrijven doen, net als in eerdere jaren, het vaakst enkel een bancaire aanvraag en bouwbedrijven het minst vaak. Voor de business economy geldt dat bedrijven in de sector onroerend goed het vaakst enkel een aanvraag doen bij een bank: in zes op de tien gevallen. 
  • Oude bedrijven dienen, in lijn met eerdere jaren, vaker hun financieringsaanvraag enkel in bij een bancaire partij dan jongere bedrijven, al is dit verschil minder groot dan vorig jaar. Vorig jaar deed nog 37 procent van de jonge bedrijven na behoefte en oriëntatie enkel een aanvraag bij een bancaire financier, dit jaar is dat 45 procent. Het percentage voor oudere bedrijven neemt iets af ten opzichte van de vorige meting: van 52 naar 50 procent.
  • Wanneer er niet voor een bancaire financier wordt gekozen maar voor een non-bancaire vorm van financiering, kiezen bedrijven het vaakst voor leasing of een onderhandse lening. Dit waren in de vorige meting ook de drie meest voorkomende typen vreemd vermogen.

Het mediane gezochte bedrag daalt 

Het bedrag dat het mkb in de business economy aan nieuwe externe financiering zocht, was, met een mediaan23) van 150 duizend euro, een stuk lager dan vorig jaar (250 duizend euro). Vorig jaar nam het mediane gezochte bedrag juist sterk toe: twee jaar geleden was dit namelijk nog 125 duizend euro.

  • De samenstelling van de populatie is dit jaar anders dan in de vorige meting. Hierdoor is het mediane24) gezochte bedrag voor het mkb in de business economy gedaald ten opzichte van de vorige meting en de mediane bedragen voor de onderliggende grootteklassen niet. Met name het aandeel microbedrijven dat een financieringsbehoefte had, zich vervolgens heeft georiënteerd en een aanvraag heeft gedaan is gestegen. Het mkb bestaat grotendeels uit het microbedrijf. Als het microbedrijf relatief gezien sneller toeneemt, heeft dit ook een groot effect op het mkb als geheel. 
  • Deze afname van het gewenste financieringsbedrag is echter niet zichtbaar binnen alle grootteklassen. Bij micro- en kleinbedrijven is de mediaan exact gelijk gebleven aan de vorige meting (respectievelijk 100 duizend euro en 300 duizend euro). Bij het middenbedrijf neemt het bedrag waar behoefte aan is toe: zij zoeken dit jaar (het mediane bedrag van) 2 miljoen euro. Vorig jaar was dit nog 1,6 miljoen euro. Ook bij het grootbedrijf nam de hoogte toe: van 4 miljoen euro naar 6 miljoen euro. Het mediaan gezochte bedrag neemt dus toe naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. 
  • Het gezochte bedrag is wederom het hoogst in de sector onroerend goed (1,3 miljoen euro). Dit is flink gestegen ten aanzien van een jaar eerder. Toen zochten bedrijven in die sector nog een bedrag 600 duizend euro. Ook in de sectoren nijverheid en bouw is een toename te zien, voor de overige sectoren geldt dat er afname te zien in het mediane gezochte bedrag. 
  • Voor alle typen bedrijven geldt dat het mediane gezochte bedrag dit jaar lager ligt dan in de vorige meting. Het bedrag is het hoogst bij dochterbedrijven (450 duizend euro) en het laagst bij sociale ondernemingen (98 duizend euro). 

6.3 Vier op de tien bedrijven doet na behoefte en oriëntatie geen aanvraag

Van de bedrijven in de business economy die de mogelijkheden voor nieuwe externe financiering hebben verkend of al bekend waren met de mogelijkheden, gaat ruim vier op de tien vervolgens niet over tot een daadwerkelijke aanvraag. Er kunnen meerdere redenen zijn om toch geen aanvraag te doen. Hoewel het minder vaak voorkomt dan in de vorige meting (41 procent), blijft de meest voorkomende reden hiervoor dat er toch intern gefinancierd kon worden (in 23 procent van de gevallen). Ongeveer even vaak (22 procent) was de reden om toch geen aanvraag te doen dat het niet het juiste moment hiervoor was. 

Figuur 6.3.1 toont de vijf meest genoemde financieringsdoelen voor bedrijven die uiteindelijk geen aanvraag hebben ingediend. Bedrijven kunnen meerdere doelen hebben voor hun beoogde financiering. 

6.3.1 Beoogd financieringsdoel van bedrijven die geen aanvraag doen (top 5)
Doel Aandeel (%)
Start & Uitbreiding, uitbreiding47
Continuering, voorraden41
Start & Uitbreiding, overige activa25
Continuering, overbruggen anders23
Continuering, overbruggen Corona21

Dit jaar heeft 47 procent van de bedrijven die geen aanvraag heeft ingediend uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten als subdoel voor de financiering. Daarnaast geeft 41 procent van deze groep aan dat continuering van de voorraden een belangrijk subdoel is. Dit zijn ook de belangrijke doelen bij de groep die uiteindelijk wél een aanvraag heeft ingediend. Dit geldt voor respectievelijk 34 en 42 procent van de bedrijven. 

23) De mediaan betekent dat de helft van de aanvragers een lager bedrag zocht en de andere helft dus een hoger bedrag.
24) Het gemiddelde aangevraagde bedrag ligt voor alle grootteklassen binnen de business economy lager dan vorig jaar. Dit cijfer is gevoelig voor uitschieters en zegt daarom minder dan de mediaan. 

7. Uitkomst van financieringsaanvraag

Van de bedrijven die een aanvraag deden nam het percentage dat uiteindelijk het bedrag (deels) succesvol heeft kunnen aantrekken toe ten opzichte van vorig jaar. Deze toename speelt bij alle grootteklassen. De kosten voor deze verkregen financiering blijven intussen verder oplopen: zowel de mediane vaste rente als de mediane variabele rente stijgen ten opzichte van eerdere jaren. 

Voor de bedrijven die een financieringsaanvraag hebben gedaan, worden in dit hoofdstuk de uitkomsten van deze aanvraag besproken. Eerst wordt ingegaan op de verschillende mogelijke uitkomsten van de financieringsaanvraag. Vervolgens wordt ingezoomd op bedrijven waarvan de aanvraag niet gelukt is. Daarna wordt afgesloten met de kosten en financieringsvoorwaarden voor bedrijven met een succesvolle aanvraag. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

Het proces van financiering, waarbij de uitkomst is uitgelicht.

7.1 Groter aandeel bedrijven is dit jaar (deels) succesvol bij de aanvraag

Er zijn drie mogelijke uitkomsten voor bedrijven die een afgeronde financieringsaanvraag gedaan hebben: het aangevraagde bedrag wordt volledig toegekend, het bedrag wordt deels toegekend of het bedrag wordt geheel niet toegekend. Het percentage bedrijven met een deels of geheel succesvolle aanvraag is deze meting 91 procent. Dit is hoger dan vorig jaar toen dit 86 procent was. Daarmee is het aandeel weer op hetzelfde niveau als in 2022, wat het hoogste aandeel kende sinds de start van de reeks (zie figuur 7.1.1). 

 2024 (%)2024, marge (%)2023 (%)2023, marge (%)2022 (%)2022, marge (%)2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb90,779,6 – 91,485,579,6 – 91,490,585,9 – 95,177,067,4 – 86,579,272,1 – 86,283,977,7 – 90,283,777,6 – 89,9
Bedrijfsgrootte
Micro88,180,7 – 95,582,172,7 – 91,588,581,8 – 95,373,459,9 – 86,877,067,1 – 87,080,970,9 – 91,079,870,7 – 88,8
Klein95,592,3 – 98,688,382,7 – 93,994,591,4 – 97,681,673,9 – 89,382,976,9 – 88,986,481,0 – 91,891,386,9 – 95,7
Midden98,595,2 – 100,097,093,6 – 100,094,990,7 – 99,296,092,5 – 99,488,481,9 – 94,895,892,6 – 99,193,389,6 – 96,9
Groot99,793,4 – 100,098,497,8 – 99,099,799,6 – 99,7100,091,1 – 108,992,684,4 – 100,797,992,6 – 103,198,898,0 – 99,7
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

  • De toename is zichtbaar bij alle grootteklassen. Deze is enkel voor het kleinbedrijf statistisch significant. Daar is het aandeel bedrijven dat (deels) succesvol was in de aanvraag 95 procent, een toename van 7 procentpunt ten opzichte van de vorige meting. Het percentage succesvolle aanvragen neemt, net als in eerdere metingen, toe naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. 
  • Het aandeel succesvolle aanvragen verschilt per sector, maar voor alle sectoren geldt dat meer dan acht op de tien bedrijven (deels) succes hebben bij de aanvraag. De bouwsector kent in 2024 het hoogste aandeel succesvolle aanvragen, namelijk 97 procent. Opvallend, want vorig jaar was dit nog de sector met de laagste kans op een succesvolle aanvraag (71 procent). Dit verschil is statistisch significant. De kans op succes is dit jaar in de sector onroerend goed het laagst met 82 procent. Dit was vorig jaar juist de sector met de hoogste kans op een succesvolle aanvraag (97 procent). 
  • Net als in eerdere jaren hebben jongere bedrijven (87 procent) iets minder vaak succes dan oudere bedrijven (93 procent). Dit verschil is wel toegenomen: vorig jaar was bedroegen de cijfers voor deze groepen nog respectievelijk 84 en 86 procent.
  • Het aandeel succesvolle aanvragen wisselt per bedrijfstype, maar ook hier geldt dat bij alle typen meer dan acht op de tien bedrijven (deels) succes hebben bij de aanvraag. Waar dochterbedrijven vorig jaar nog het vaakst (deels) succesvol waren (97 procent) zijn zij dat nu juist het minst vaak: 83 procent. Sociale ondernemingen zijn deze meting de groep met het hoogste aandeel (deels) succesvolle aanvragen: 96 procent. Ook startups zijn deze meting vaker succesvol geworden bij hun financieringsaanvraag: het aandeel dat slaagt is toegenomen van 71 naar 84 procent. 
  • Zowel de liquiditeit als de solvabiliteit (in 2022, dus voorafgaand aan de aanvraag) van bedrijven die succesvol zijn bij hun aanvraag ligt hoger dan voor bedrijven die hierin niet succesvol zijn. Deze verschillen zijn echter niet statistisch significant. Hierdoor kan niet gezegd worden dat er een statistisch verband is tussen financiële gezondheid van bedrijven en het succes van de financieringsaanvraag. Het verschil in liquiditeit is groter in vergelijking met de vorige meting. Voor solvabiliteit was het verschil vorig jaar juist heel groot en is het dit jaar juist kleiner geworden.

Voorraden wederom belangrijkste financieringsdoel voor succesvolle aanvragen

Figuur 7.1.2 toont de vijf meest genoemde financieringsdoelen voor bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag. Bedrijven kunnen meerdere doelen tegelijkertijd hebben voor hun beoogde financiering. 

7.1.2 Percentage (deels) succesvolle aanvragen naar financieringsdoel (top 5)
Doel Aandeel (%)
Continuering, voorraden41
Start & Uitbreiding, uitbreiding31
Start & Uitbreiding, overige activa25
Start & Uitbreiding, wagenpark22
Start & Uitbreiding, onroerend goed20

De figuur laat zien dat 41 procent van de succesvolle aanvragen voor financiering door het mkb bedoeld was voor voorraden. Dit is net als vorig jaar het meest voorkomende doel van deze groep aanvragen, al kwam het met 31 procent toen wel minder vaak voor. Ook uitbreiding als financieringsdoel komt relatief veel voor. Van de bedrijven met een succesvolle aanvraag heeft 31 procent dit als financieringsdoel.  

Verkregen financiering in grootste deel van de gevallen bij hetzelfde type financier als de aanvraag

Voor het overgrote deel van de bedrijven geldt dat, als zij een aanvraag hebben ingediend bij een bancaire financier en de financiering is vervolgens (deels) succesvol, de financiering in 96 procent van de gevallen ook bij een bancaire financier wordt verkregen. Als de aanvraag is ingediend bij een niet-bancaire financier en de financiering is vervolgens (deels) succesvol wordt deze in 91 procent van de gevallen ook bij een niet-bancaire financier verkregen. 

Voor onroerend goed zijn de aanvraagbedragen het hoogst

De hoogte van het aanvraagbedrag verschilt per financieringsdoel. Financieringsaanvragen voor onroerend goed zijn met een mediaan bedrag van 450 duizend euro het grootst. Ook aanvragen met als doel overnames, verduurzaming of herfinanciering hebben met een mediaan van 300 duizend euro een relatief hoog aanvraagbedrag.

7.2 Financieringskosten voor het mkb blijven toenemen 

Bedrijven die succesvol nieuwe externe financiering verwerven krijgen daarbij te maken met kosten in de vorm van rente en voorwaarden in de vorm van bijvoorbeeld onderpand waaraan zij moeten voldoen. Deze paragraaf zoomt eerst in op de rente die bedrijven hebben aangegeven te betalen voor hun financiering. Daarna wordt gekeken naar het onderpand dat verlangd wordt door financiers.

Financiering is voor het mkb in de afgelopen jaren steeds duurder geworden. Dit blijkt ook uit de ontwikkeling van de ECB-rente in hoofdstuk 2. Veruit de meeste bedrijven kiezen voor financiering met een vaste rente. De mediane vaste rente die mkb-bedrijven dit jaar betalen is 5,9 procent.25) Dat is beduidend meer dan in de voorgaande jaren, toen mediane vaste rente nog 5,1 procent (2023), 3,8 procent (2022) en 3,1 procent (2021) was. Ook de mediane variabele rente is gestegen, van 3,6 procent vorig jaar naar 6,0 procent dit jaar.26) 

  • Net zoals in voorgaande jaren geldt: het vaste rentepercentage neemt af naarmate de grootteklasse van het bedrijf toeneemt. 
  • Aan bedrijven in de zakelijke dienstverlening wordt het hoogste vaste rentepercentage gevraagd (6,2 procent), aan bedrijven uit de sector onroerend goed het laagste (3,2 procent). Bij deze laatste groep is het rentepercentage een stuk lager dan in de vorige meting, toen aan deze groep nog een rente van 5,0 procent gevraagd werd.
  • Ook geldt, net als vorig jaar, dat jongere bedrijven (6,0 procent) een iets hogere vaste rente betalen dan oudere bedrijven (5,9 procent), hoewel dit verschil wel is afgenomen. Vorig jaar betaalden zij nog respectievelijk 5,6 en 5,1 procent rente. 

Waar er vorig jaar nog een duidelijk verschil zichtbaar was tussen de mediane vaste rente bij bancaire leningen en niet-bancaire leningen27), is dit percentage in 2024 bijna gelijk (respectievelijk 5,1 en 5,5 procent vorig jaar versus 5,8 en 5,9 procent dit jaar). 

Door bancaire financiers wordt vaker een onderpand verlangd dan door niet-bancaire financiers 

In vier op de tien gevallen met een (deels) succesvolle aanvraag moet er onderpand worden geboden. Dit is lager dan de jaren hiervoor, toen dit nog bij meer dan de helft van de aanvragen het geval was. 

  • De daling ten opzichte van de vorige meting geldt voor alle grootteklassen. Binnen het mkb is de  afname bij microbedrijven het grootst: vorig jaar moest nog 47 procent onderpand bieden, dit jaar is dat 32 procent. Bovendien geldt: hoe kleiner het mkb-bedrijf, hoe minder vaak er om een onderpand wordt gevraagd. 
  • Bedrijven in de sector bouw moeten het vaakst onderpand bieden (65 procent), bedrijven in de sector communicatie het minst vaak (29 procent). Bij de vorige meting lagen de percentages bij de sectoren landbouw en handel, vervoer en horeca veel hoger dan in deze meting. Beide zijn met ongeveer 30 procentpunt gedaald. 
  • Oudere bedrijven moeten vaker (45 procent) een onderpand bieden dan jongere bedrijven (34 procent).
  • Ook bij de verschillende ondernemingstypen lopen de percentages uiteen. Zo moeten startups in nog geen twee op de tien gevallen onderpand bieden, bij innovatieve bedrijven wordt dit bij 46 procent van de aanvragen verlangd. 
  • Bij aanvragen bij een bancaire financier was het bieden van onderpand vaker een voorwaarde dan bij een niet-bancaire financier: 51 procent versus 31 procent. Bij aanvragen die bij zowel een bancaire als een non-bancaire financier gedaan zijn wordt in ongeveer één op de drie gevallen om onderpand gevraagd. Het percentage bancaire financiers dat om een onderpand vraagt is significant gedaald ten opzichte van de vorige meting: toen was dit nog 71 procent. 
  • Het onderpand bestaat, net als in eerdere metingen, meestal uit het bedrijfspand (39 procent) of machines en/of apparatuur (25 procent). 

7.3 Afwijzing door financier vaker reden van niet succesvolle aanvraag

Van alle aanvragen leidt 9 procent in het geheel niet tot financiering en in 6 procent van de gevallen gebeurt dit deels. Als een aanvraag niet, of niet geheel succesvol is, kan dat verschillende oorzaken hebben. 

  • In het merendeel (69 procent) van de gevallen ligt het stuklopen van de aanvraag bij de financier, die de aanvraag (gedeeltelijk) afwijst. Dat aandeel is hoger dan in de vorige meting, toen dit ongekend laag was (44 procent). Als de aanvraag wordt afgewezen door de financier wordt daar in de meeste gevallen een toelichting op gegeven. Net als vorig jaar is de meest genoemde reden voor een afwijzing door de financier (in ruim een derde procent van de gevallen) dat er sprake is van onvoldoende zekerheden. In een deel van deze gevallen zijn er vervolgens wel nieuwe aanknopingspunten. 
  • Het kan ook voorkomen dat de aanvraag nog loopt (23 procent) of dat de aanvraag door de aanvrager zelf wordt ingetrokken. Dit laatste komt deze meting nauwelijks meer voor, terwijl dit twee jaar terug nog in meer dan 30 procent van de gevallen de reden was van het niet verkrijgen van de financiering. 
    Bedrijven waarvan de aanvraag niet (geheel) werd gehonoreerd zoeken vaak verder naar financiering (al dan niet succesvol). Bedrijven geven aan dat de afwijzing betekent dat niet geïnvesteerd kan worden in personeel of dat er niet kan worden vernieuwd of uitgebreid. 
25) De rentepercentages die in dit hoofdstuk worden besproken zijn (mediane) rentepercentages zoals opgegeven door de bedrijven in de enquête. Deze kunnen daarmee afwijken van de daadwerkelijke rentepercentages zoals opgenomen in hoofdstuk 2, welke afkomstig zijn van DNB. Daarnaast hebben de rentepercentages van DNB alleen betrekking op financiering door banken en gaan de resultaten van de enquête ook over andere bronnen van financiering.
26) Voor de mediane variabele rente kunnen geen verdere uitsplitsingen worden gemaakt. 
27) Vanwege te lage aantallen waarnemingen, kan dit onderscheid alleen voor de vaste rente gemaakt worden.

8. Verwachte financieringsbehoefte

Het aandeel mkb bedrijven dat een financieringsbehoefte verwacht in het komende jaar is vergelijkbaar met de vorige editie van de Financieringsmonitor. Bedrijven die een toekomstige financieringsbehoefte voorzien, verwachten ook minder vaak winstgevend te zijn in datzelfde jaar. Deze bedrijven verwachten ook vaker dat zij het komende jaar niet voldoende liquide middelen hebben om aan de korte termijn betalingsverplichtingen te voldoen.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de laatste stap, de financiering in de toekomst, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer. De analyses in dit hoofdstuk hebben weer betrekking op alle bedrijven.

Het proces van financiering, waarbij de toekomst is uitgelicht.

8.1 Verwachte financieringsbehoefte blijft hetzelfde

Voor de periode van juli 2024 tot juli 2025 verwacht 12 procent van het mkb in de business economy een financieringsbehoefte te hebben. Dit percentage is niet veranderd ten opzichte van de vorige twee metingen. 

 2024 (%)2024, marge (%)2023 (%)2023, marge (%)2022 (%)2022, marge (%)2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb1210,1 – 13,911,69,7 – 13,511,810,1 – 13,512,510,3 – 14,714,012,1 – 15,914,712,5 – 16,814,011,9 – 16,1
Bedrijfsgrootte
Micro10,58,2 – 12,710,48,1 – 12,69,87,8 – 11,812,09,4 – 14,712,410,1 – 14,612,59,9 – 15,113,010,4 – 15,6
Klein18,815,9 – 21,716,714,0 – 19,420,917,8 – 24,015,112,7 – 17,520,918,3 – 23,521,919,0 – 24,916,714,2 – 19,3
Midden20,016,2 – 23,819,415,8 – 23,022,519,7 – 26,313,410,7 – 16,226,222,3 – 30,126,822,9 – 30,721,417,9 – 24,9
Groot19,113,9 – 24,416,311,3 – 21,416,911,8 – 21,919,314,0 – 24,716,311,4 – 21,221,616,4 – 26,721,815,9 – 27,8
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

  • Ook bij het microbedrijf is het aandeel bedrijven met een toekomstige behoefte vergelijkbaar met de twee voorgaande jaren. Bij het klein- en middenbedrijf is, na een kleine afname in de vorige meting, weer een kleine toename te zien. Ook het aandeel grootbedrijven met een verwachte financieringsbehoefte nam licht toe. Alle verschillen in de verwachte financieringsbehoefte in de huidige meting ten op zichtte van de vorige meting zijn niet statistisch significant. Net als in vorige metingen verwacht het microbedrijf het minst vaak nieuwe externe financiering nodig te hebben in het komende jaar. Dit aandeel is ongeveer de helft ten opzichte van de aandelen in de overige grootteklassen. 
  • Bedrijven in de sectoren landbouw (17 procent) en informatievoorziening (17 procent) verwachten het vaakst een financieringsbehoefte in het komende jaar. In beide sectoren is het aandeel bedrijven met een verwachte behoefte licht toegenomen. Het aandeel is het laagst in de sectoren bouw en zakelijke dienstverlening, in beide sectoren verwacht 10 procent van de bedrijven een financieringsbehoefte in het komende jaar.
  • Jongere bedrijven (16 procent) verwachten iets vaker een toekomstige financieringsbehoefte dan oudere bedrijven (11 procent). Bij jongere bedrijven is het aandeel bedrijven met een verwachte behoefte iets toegenomen.
  • Bedrijven die zichzelf typeren als startups verwachten dit jaar weer vaker een financieringsbehoefte in het komende jaar: waar het aandeel in de vorige meting was afgenomen van 31 procent naar 25 procent, is het dit jaar gestegen tot 38 procent. Ook innovatieve bedrijven verwachten vaker een financieringsbehoefte te hebben in het komende jaar (28 procent). Bij snelgroeiende bedrijven neemt het aandeel iets verder af. Waar het aandeel in 2021 lag op 30 procent is dit sindsdien jaarlijks gedaald tot een aandeel van 22 procent in de huidige meting. Sociale ondernemingen verwachten minder vaak een financieringsbehoefte, dit aandeel is afgenomen van 32 procent naar 20 procent en is daarmee weer in lijn met eerdere metingen.
  • Bedrijven die in de fase uitbouw of opschalen na start van de onderneming zitten geven in deze meting veel vaker aan een financieringsbehoefte te verwachten in het komende jaar (43 procent) ten opzichte van de vorige meting (24 procent). Ook bedrijven in de fase overleven (33 procent) geven vaak aan een financieringsbehoefte te verwachten in het komende jaar. Bedrijven in de fase opbouw of start verwachten juist minder vaak een behoefte dit jaar, het aandeel is in deze fase gedaald van 34 procent naar 18 procent. Daarmee is het aandeel nog wel hoger dan de metingen voorafgaand aan vorig jaar.

8.2 Verwachte financiële ontwikkeling beter bij mkb zonder verwachte financieringsbehoefte 

Van de bedrijven die in de periode van juli 2023 tot juli 2024 een financieringsbehoefte hadden, verwacht iets meer dan de helft ook in de periode van juli 2024 tot juli 2025 weer een financieringsbehoefte te hebben. Bij bedrijven zonder behoefte in de huidige meting is dit 5 procent. Deze percentages zijn vergelijkbaar met de vorige versie van de Financieringsmonitor. Bedrijven die dit jaar niet succesvol waren in hun aanvraag hebben daarnaast vaker een toekomstige financieringsbehoefte dan bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag. Zeven op de tien onsuccesvolle bedrijven verwachten komend jaar een financieringsbehoefte, ten opzichte van minder dan de helft van de succesvolle bedrijven. Dit verschil is minder groot dan in vorige metingen.

De verwachte financieringsbehoefte hangt samen met het verwachte bedrijfsresultaat. Figuur 8.2.1 laat zien dat bedrijven die geen financieringsbehoefte verwachten in het komende jaar vaker verwachten dat het bedrijf winstgevend zal zijn in de periode van juli 2024 tot juli 2025 (69 procent). Van de bedrijven met een verwachte behoefte denkt 61 procent winst te maken in het komende jaar. Deze verschillen zijn statistisch significant. In de vorige Financieringsmonitor was dit verschil groter. Toen lag dit aandeel op 72 procent bij de bedrijven zonder toekomstige behoefte en op 58 procent bij de bedrijven met toekomstige behoefte. 

8.2.1 Verwachte toekomstige solvabiliteit van mkb bedrijven met of zonder verwachte toekomstige financieringsbehoefte
categorie, winst, verlies, gelijk resultaat, weet niet mkb, 67, 6, 14, 13 verwachte behoefte, 58, 15, 24, 3 geen verwachte behoefte, 72, 5, 13, 11 winst (%) verlies (%) gelijk resultaat (%) weet niet (%)
mkb 6751512
verwachte behoefte6118148
geen verwachte behoefte6941710

Naast dat bedrijven met een verwachte toekomstige financieringsbehoefte minder vaak een positief bedrijfsresultaat verwachten, zijn ze ook minder positief over hun liquiditeitspositie in het komende jaar. Onder bedrijven met een verwachte financieringsbehoefte denkt zeven op de tien bedrijven voldoende liquide middelen te hebben om te voldoen aan de korte termijn betalingsverplichtingen in de periode van juli 2024 tot juli 2025. Bij bedrijven zonder verwachte financieringsbehoefte ligt dit aandeel aanzienlijk hoger, namelijk negen op de tien. Deze verschillen zijn statistisch significant. Verhoudingen van de verwachte liquiditeit zijn gelijk aan vorige versies van de Financieringsmonitor. 

8.2.2 Verwachte toekomstige liquiditeit van mkb bedrijven met of zonder verwachte toekomstige financieringsbehoefte
categorie, ja, nee, weet niet mkb, 84, 3, 12 verwachte behoefte, 70, 15, 15 geen verwachte behoefte, 91, 2, 8voldoende (%)onvoldoende (%) weet niet (%)
mkb85312
verwachte behoefte691318
geen verwachte behoefte9128

Ook het succes van een aanvraag hangt samen met het verwachte bedrijfsresultaat en de verwachting ten aanzien van liquiditeit. Driekwart van de bedrijven die afgelopen jaar (deels) succesvol waren in hun aanvraag verwacht in het komende jaar een positief bedrijfsresultaat. Van bedrijven waarbij de aanvraag niet succesvol was, verwacht zeven op de tien bedrijven winstgevend te zijn in het komende jaar. Bij bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag verwacht acht op de tien bedrijven te beschikken over voldoende liquide middelen in de periode van juli 2024 tot juli 2025, bij bedrijven zonder succesvolle aanvraag is dit zes op de tien.  


Bijlage A: bedrijven met verduurzaming als doel en hun zoektocht naar financiering

De zoektocht naar financiering door bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel en overigebedrijven in het mkb in de business economy, (juli 2023 - juli 2024)79% 11% 56% 90% 100% 76% 85% 100% De zoektocht naar financiering door bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel en overige bedrijven in het mkb in de business economy, (juli 2023 - juli 2024) overige bedrijven Uitkomst Aanvraag Oriëntatie Behoefte 5% 58% Niet georiënteerd want al bekend met de mogelijkheden Niet georiënteerd want al bekend met de mogelijkheden79%11%56%90%100%76%85%100%De zoektocht naar financiering door bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel en overigebedrijven in het mkb in de business economy, (juli 2023 - juli 2024)overige bedrijvenUitkomstAanvraagOriëntatieBehoefte5%58%Niet georiënteerd want al bekend met de mogelijkhedenNiet georiënteerd want al bekend met de mogelijkheden

Bedrijven met een nieuwe externe financieringsbehoefte die het investeren in verduurzaming als financieringsdoel hebben winnen minder vaak informatie in over de mogelijkheden dan bedrijven die dit niet als financieringsdoel hebben. Van de bedrijven die zich hebben georiënteerd of al bekend waren met de mogelijkheden ligt het percentage dat daadwerkelijk een aanvraag doet voor de groep met verduurzaming als doel juist weer iets hoger. Vervolgens zijn zij wel minder succesvol bij die aanvraag: 85 procent slaagt erin om de financiering (deels) te verkrijgen tegenover 90 procent van de bedrijven die investeren in verduurzaming niet als doel hebben. Meer dan de helft van de bedrijven met verduurzaming als doel verwacht dan ook in de toekomst wederom een financieringsbehoefte te zullen hebben tegenover een derde van de bedrijven die bij de meeste recente aanvraag dit doel niet had. De verschillen tussen de groepen op de hoofdindicatoren zijn allen statistisch significant.

Deze bijlage beschrijft enkele kenmerken van bedrijven met het investeren in verduurzaming als financieringsdoel, hoe deze groep bedrijven hun zoektocht naar financiering inrichten en in hoeverre deze verschilt van bedrijven die het investeren in verduurzaming niet als financieringsdoel hebben. Om te toetsen of de verschillen tussen de twee groepen niet zijn ontstaan door verschillen in de grootte en samenstelling van de groepen wordt er voor de hoofdindicatoren getoetst of de verschillen statistisch significant28) zijn.  

A.1 Bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel zijn vaak kleiner en ouder dan bedrijven die dit niet als doel hebben

Figuur A.1.1 laat zien dat bij 13 procent van de bedrijven in de samengevoegde steekproef, binnen het mkb in de business economy, het investeren in verduurzaming in elk geval één van financieringsdoelen in de meest recente aanvraag betreft. Bij het grootste deel van de bedrijven is het investeren in verduurzaming geen financieringsdoel.

A.1.1 Aandeel bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel in de steekproef in het mkb en de business economy
12
Verduurzaming als financieringsdoel13
Verduurzaming niet als financieringsdoel87

Per type bedrijf (bedrijfstak, leeftijd en grootklasse) zijn er duidelijke verschillen waarneembaar tussen bedrijven die het investeren in verduurzaming als financieringsdoel hebben en bedrijven die dit niet als doel hebben. In figuur A.1.2 is te zien dat zijn bedrijven die financiering zoeken voor het investeren in verduurzaming minder vaak voorkomen in de sectoren handel, vervoer en horeca en de ICT dan in de overige sectoren. Daarnaast zijn bedrijven die financiering zoeken voor het investeren in verduurzaming iets vaker microbedrijven, en iets minder vaker kleinbedrijven dan de vergelijkingsgroep. Bovendien zijn bedrijven met een financieringsbehoefte en waarvan het investeren in verduurzaming minimaal één van de doelen is vaak ouder dan bedrijven die verduurzaming niet als doel hebben.

Bedrijven die verduurzaming als een uitdaging zien voor de bedrijfsvoering, hebben vaker het investeren in verduurzaming als financieringsdoel (21 procent) vergeleken met de groep die verduurzaming niet als uitdaging ziet (12 procent). Dit verschil is statistisch significant. 

A.1.2 Verhoudingen per type bedrijf
 bedrijven met verduurzaming als financieringsdoelbedrijven zonder verduurzaming als financieringsdoel
Grootteklasse
microbedrijf6966
kleinbedrijf2428
middenbedrijf76
Bedrijfstak
nijverheid1513
bouw1611
handel, vervoer en horeca3448
informatie en communicatie67
zakelijke dienstverlening2318
onroerend goed en reparatie53
Leeftijd onderneming
jonger dan 5 jaar3947
ouder dan 5 jaar6153
A.2 Bedrijven met verduurzaming als doel zijn minder vaak succesvol bij hun aanvraag

Per stap uit de zoektocht van bedrijven naar nieuwe externe financiering is beschreven wat de verschillen zijn tussen de groep bedrijven die het investeren in verduurzaming als financieringsdoel heeft en de groep bedrijven die dit niet als doel heeft. Daarnaast is er gekeken naar bedrijven die verduurzaming als uitdaging zien en of zij dit vervolgens ook als financieringsdoel hadden. 

  • Het aandeel bedrijven in de business economy met een nieuwe, externe financieringsbehoefte dat zich vervolgens ook oriënteert op de mogelijkheden is met 76 procent lager bij bedrijven die verduurzaming als financieringsdoel hebben, vergeleken met bedrijven die verduurzaming niet als financieringsdoel hebben. Daarvan oriënteert zich 79 procent op de mogelijkheden. Dit verschil is statistisch significant. 
  • Een vaak genoemde reden waarom bedrijven de mogelijkheden niet hebben verkend is omdat zij hier al bekend mee waren. Van bedrijven die de mogelijkheden niet hebben verkend geldt deze reden voor twee op de tien bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel en voor de helft van de bedrijven zonder verduurzaming als financieringsdoel. 
  • Ondanks dat het aandeel bedrijven dat zich oriënteert op de mogelijkheden en/of de mogelijkheden al kende lager is bij bedrijven met verduurzaming als doel, is het percentage dat vervolgens daadwerkelijk een financieringsaanvraag doet daarentegen weer iets hoger. Van deze groep doet 58 procent een aanvraag, bij de groep die verduurzaming niet als doel heeft is dit aandeel 56 procent. Dit verschil is eveneens statistisch significant. 
  • Als er eenmaal daadwerkelijk een aanvraag is gedaan, zijn aanvragen van bedrijven die verduurzaming als financieringsdoel hebben minder kansrijk in vergelijking met die bedrijven verduurzaming niet als financieringsdoel hebben. Bij de groep die verduurzaming niet als doel heeft zijn negen op de tien bedrijven (deels) succesvol bij de aanvraag. Voor de groep mét verduurzaming als doel geldt dat 85 procent van de aanvragen leidt tot een (deels) succesvolle financiering. Het verschil tussen de groepen is statistisch significant. 
  • Van de bedrijven met een financieringsbehoefte en waarvan het investeren in verduurzaming minimaal één van de doelen is, weet  (76 procent + 5 procent) * 58 procent * 80 procent = 38 procent vervolgens ook financiering aan te trekken. Bij bedrijven zonder verduurzaming als financieringsdoel is dit (79 procent + 11 procent) * 56 procent * 90 procent = 45 procent. Bedrijven waarvan het investeren in verduurzaming een financieringsdoel is weten dus minder vaak daadwerkelijk financiering aan te trekken. 

Bedrijven met verduurzaming als financieringsdoel verwachten daarnaast veel vaker een toekomstige financieringsbehoefte te hebben (51 procent) in vergelijking tot de groep die dit niet als doel heeft (33 procent). Ook dit verschil is statistisch significant.

28) Voor de verschillen tussen de groep bedrijven met verduurzaming als een van de financieringsdoelen en de groep bedrijven zonder dit doel wordt er voor de hoofdindicatoren getoetst of de verschillen statistisch significant zijn. Dit is een afwijkende significantietoets dan de toets die bij het hoofdonderzoek wordt gebruikt, omdat daar een correctie wordt gedaan op de trechterwerking. Idealiter passen we hier dezelfde methode toe, maar omdat hier meerdere jaren zijn samengevoegd is dit helaas niet mogelijk.  

Bijlage B: Onderzoeksverantwoording

De onderzoeksverantwoording voor de Financieringsmonitor bestaat uit drie onderdelen: 

I. methodologie achter de enquête; 
II. begrippen; 
III. afkortingen.

I. Onderzoeksmethode enquête

Cijfers over de manier waarop het bedrijfsleven op zoek gaat naar externe financiering zijn verzameld door middel van een digitale enquête. De enquête is uitgezet onder 9 998 bedrijfseenheden waarvan 49 procent ook daadwerkelijk heeft deelgenomen. De netto steekproef bedraagt 4 897 bedrijfseenheden. De onderzoekspopulatie van de monitor wordt gevormd door het gehele mkb in de business economy met tenminste 2 werkzame personen (zie I.1). Aan de enquête hebben ook grote bedrijven en ondernemingen die actief zijn in de landbouw deelgenomen. Hun uitkomsten maken geen deel uit van de uitkomsten als er alleen totaalcijfers voor het mkb in de business economy worden gepresenteerd, maar vormen wel een benchmark. De verantwoordingsonderdelen I.1 tot en met I.3 gaan nader in op de populatie, stratificatie, weging en onzekerheidsmarges van de enquête.

Bewerkingen

Op de ruwe enquêtedata zijn verschillende bewerkingen uitgevoerd. Zo zijn er controles uitgevoerd op de routing van de vragenlijst om er zeker van te zijn dat vragen alleen zijn beantwoord door respondenten die de vraag ook horen te beantwoorden. 

Sommige vragen bevatten een categorie “anders, namelijk…”. De open respons op die categorie is in detail bekeken. Wanneer mogelijk zijn antwoorden toegekend aan gegeven antwoordcategorieën. Zo bleken met name veel van de open antwoorden bij de financieringsdoelen en redenen voor geen financieringsbehoefte of geen financieringsaanvraag toch toe te kunnen worden geschreven aan specifieke doelen of redenen.  

Corrigeren voor extreme waarden

De enquête bevat slechts een beperkt aantal kwantitatieve vragen. Het gaat dan om het aantal aanvragen, de omvang van de financieringsaanvraag en het daadwerkelijk aangetrokken bedrag en om de vaste en variabele rentepercentages die betaald zijn op die financiering. 

Omdat deze variabelen (de bedragen in het bijzonder) gevoelig zijn voor uitschieters naar boven is winsorising toegepast op 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat wil zeggen dat iedere waarde boven dat punt is vervangen door de waarde die gelijk is aan 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat maakt de variabelen beter geschikt voor het berekenen van representatieve rekenkundige gemiddelden. Het heeft geen invloed op de mediaan (de middelste waarde van alle waarnemingen). Deze blijft ongewijzigd, omdat het aantal waarnemingen niet verandert en alleen de extremere waarden worden afgekapt.

I.1 Populatie en stratificatie

De onderzoekspopulatie van de Financieringsmonitor bestaat uit het mkb in de business economy. De business economy bestaat uit het bedrijfsleven met uitzondering van de landbouw en financiële dienstverlening. Het mkb is gedefinieerd als ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. Er wordt een ondergrens van 2 werkzame personen gehanteerd. De onderzoekseenheid is de bedrijfseenheid (BEID) zoals die door het CBS gedefinieerd wordt. De BEID is bepalend voor de bedrijfsgrootte, niet de omvang van het (eventuele) gehele concern. 

B.1 Afbakeningen binnen de Financieringsmonitor
BedrijfstakSBIGrootteklasseWpLeeftijdJaren
Business economymkb
NijverheidB-Emicrobedrijf2-9jong<5
BouwFkleinbedrijf10-49oud5+
Handel, vervoer, horecaG-Imiddenbedrijf50-249
Informatie en communicatieJ
Zakelijke dienstverleningM-N
Onroerend goed en reparatieL, 95
Niet-business economyniet-mkb
LandbouwAgrootbedrijf250+
Bron: CBS

In de Financieringsmonitor wordt binnen de business economy een onderscheid gemaakt naar zes bedrijfstakken, ingedeeld op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). De combinatie van de bedrijfstak onroerend goed (L) en de sector reparatie (95) is geen voor de hand liggende. Hier is voor gekozen, omdat de sector reparatie op zichzelf te klein is voor veel uitsplitsingen en dan onderdrukt zou moeten worden in de weergave van de resultaten. Uitkomsten voor de landbouw worden aanvullend gepresenteerd wanneer relevant. 

Binnen het mkb worden drie grootteklassen onderscheiden op basis van de werkzame personen (wp). Voor het grootbedrijf worden uitkomsten aanvullend gepresenteerd als benchmark. Uitkomsten zijn ook opgenomen naar twee klassen van bedrijfsleeftijd: jong en oud.

De steekproef van de enquête is disproportioneel gestratificeerd naar drie dimensies: sector (7), grootteklasse (4) en bedrijfsleeftijd (2). Dit leidt in beginsel tot een totaal van 56 strata waarvoor consistente uitkomsten gepresenteerd kunnen worden. Drie strata zijn niet gevuld in de steekproef. Het grootbedrijf in de landbouw, jong en oud, is bewust niet opgenomen in de steekproef. Als cijfers betrekking hebben op de landbouw, is dat namelijk alleen voor het mkb in de landbouw. Als cijfers betrekking hebben op het grootbedrijf, is dat dus alleen voor de business economy. Daarnaast is er in de sector onroerend goed en reparatie geen bedrijf dat én jong én groot is. Dit stratum kan daarom ook niet ondervraagd worden.

B.2 Steekproef
JongOud
MicroKleinMiddenGrootMicroKleinMiddenGroot
Bruto steekproef (totaal: 9 998)Landbouw290158803072231110
Bruto steekproef (totaal: 9 998)Nijverheid425185753229821210245
Bruto steekproef (totaal: 9 998)Bouw557199339346232109136
Bruto steekproef (totaal: 9 998)Handel, vervoer, horeca491222793930223611253
Bruto steekproef (totaal: 9 998)ICT4652227123358264138124
Bruto steekproef (totaal: 9 998)Zakelijke diensten434190835733625111348
Bruto steekproef (totaal: 9 998)Onroerend goed, repar.4338813032419311826
Netto steekproef (totaal: 4 897)Landbouw827150102104750
Netto steekproef (totaal: 4 897)Nijverheid15213059251301618236
Netto steekproef (totaal: 4 897)Bouw1391102289814085114
Netto steekproef (totaal: 4 897)Handel, vervoer, horeca13211655341131498845
Netto steekproef (totaal: 4 897)ICT131121461615015210091
Netto steekproef (totaal: 4 897)Zakelijke diensten1469855481561658640
Netto steekproef (totaal: 4 897)Onroerend goed, repar.170541101461359523
Bron: CBS

B.3 Respons (%)
JongOud
MicroKleinMiddenGrootMicroKleinMiddenGroot
Landbouw28456310033476879
Nijverheid3670797844768080
Bouw2555678928607884
Handel, vervoer, horeca2752708737637985
ICT2855657042587273
Zakelijke diensten3452668446667683
Onroerend goed, repar.396185045708188
Bron: CBS

Disproportionele stratificatie betekent dat de aandelen van strata in de steekproef niet gelijk zijn aan hun aandelen in de populatie. Zo maakt het microbedrijf 82 procent uit van het mkb in de business economy, maar slechts 38 procent van de uiteindelijke steekproef. De reden is tweeledig. Enerzijds is er efficiëntie: er zijn op deze wijze minder waarnemingen nodig om uitspraken met voldoende betrouwbaarheid te doen. Anderzijds zou een proportionele verdeling er toe leiden dat er in absolute zin bijna geen grote bedrijven in de steekproef zitten. 

I.2 Ophoging

De populatie voor de Financieringsmonitor bestond uit 346 630 bedrijfseenheden, waaronder 306 590 in het mkb in de business economy, toen in juni 2024 een steekproef werd getrokken. Uiteindelijk hebben er 4 897 bedrijfseenheden deelgenomen aan de enquête. Door ophoging kunnen op basis van de enquête uitspraken gedaan worden over de gehele onderzoekspopulatie. Elke bedrijfseenheid in de steekproef krijgt een ophooggewicht. Er vindt weging plaats naar werkgelegenheid binnen de strata.

De ophoogfactoren worden berekend per stratum: een driedimensionale combinatie van bedrijfstak, grootteklasse en bedrijfsleeftijd. Omdat de stratificering erg gedetailleerd is, wijken de ophoogfactoren bij weging naar werkgelegenheid en naar het aantal bedrijven weinig van elkaar af. De impact op de hoofduitkomsten ligt in de orde van grootte van enkele tienden van procentpunten.

Insluitgewichten

In eerste instantie worden insluitgewichten berekend. Het insluitgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met ih. Het insluitgewicht van een respondent is gelijk aan 1 gedeeld door de insluitkans. 

De insluitkans van een bedrijf wordt gedefinieerd als de kans dat het bedrijf in de respons voorkomt. De kans dat een bedrijf in de respons voorkomt, is gelijk aan de kans dat een bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in steekproef in stratum gedeeld door het aantal in populatie in stratum), vermenigvuldigd met de kans dat een bedrijf in de respons voorkomt gegeven dat het bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in respons in stratum gedeeld door aantal in steekproef in stratum). In formulevorm:

\begin{align*}
              i_h         &= \frac{1}{\frac{n_h}{N_h}\cdot\frac{r_h}{n_h}} \\
                            &= \frac{1}{\frac{r_h}{N_h}} \\
                            &= \frac{N_h}{r_h}
\end{align*}

met hn de steekproefomvang in stratum h, Nh de populatieomvang in stratum h en rh de responsomvang in stratum h. Merk op dat de insluitgewichten van respondenten in stratum h op deze manier optellen tot de populatieomvang in stratum h. In formulevorm:

\begin{equation} \label{eq2}
    i_h \cdot r_h = \frac{N_h}{r_h}\cdot r_h = N_h
\end{equation}

Correctiegewichten

Vervolgens worden de insluitgewichten vermenigvuldigd met correctiegewichten om te komen tot eindgewichten. Het eindgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met wh

Alle indicatoren in de monitor worden op een hoger niveau bekeken dan op dat van het stratum. Doelvariabelen zoals de financieringsbehoefte en zeker de slaagkans correleren met het economische gewicht van bedrijven. Als proxy voor het economische gewicht van een stratum kan beter het aantal werkzame personen in dat stratum worden gebruikt dan het aantal bedrijven. 

De correctiegewichten worden daarom zodanig bepaald dat het eindgewicht van een bedrijf gelijk is aan het aantal werkzame personen in de populatie van het betreffende stratum gedeeld door het aantal werkzame personen in de respons van het betreffende stratum. In formulevorm:

\begin{equation} \label{eq3}
    w_h = \frac{A_h}{a_h}
\end{equation}

met Ah het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h en ah het aantal werkzame personen in de respons van stratum h. 

Bedrijven in de steekproef tellen na ophoging niet op tot de bedrijvenpopulatie

Merk op dat de eindgewichten van respondenten in stratum h op deze manier niet optellen tot de populatieomvang in stratum h. Dit komt doordat de responsfractie (aandeel respons in populatie) uitgedrukt in bedrijven anders kan zijn dan de fractie uitgedrukt in werkzame personen. 

Dat de eindgewichten van respondenten in een stratum niet optellen tot de populatie-omvang in het stratum, is geen probleem als de doelvariabelen worden uitgedrukt in aandelen. Dat is ook het geval in de Financieringsmonitor. Doelvariabelen kunnen dan niet in aantallen bedrijven worden uitgedrukt. Als de berekende eindgewichten niet aan bedrijfseenheden in de respons worden toebedeeld, maar aan alle werkzame personen in de respons, tellen de eindgewichten in stratum h wel op tot het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h. 

Deze manier van ophoging naar werkgelegenheid wordt ook toegepast in de Survey on the Access to Finance for Enterprises (SAFE), een soort financieringsmonitor voor de hele Europese Unie, van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie.29)

Ten slotte gaat op dat de berekende eindgewichten minimaal gelijk zijn aan 1. Bedrijven die gerespondeerd hebben, tellen na weging dus minimaal voor 1 bedrijfseenheid mee: zichzelf.

I.3 Betrouwbaarheidsintervallen 

De enquêtering heeft plaatsgevonden onder een klein deel van de daadwerkelijke populatie. De resultaten die gebaseerd zijn op deze steekproef vertegenwoordigen schattingen van de uitkomsten. Er zit een bepaalde onzekerheid rondom die geschatte waarde. Dit zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen waarbinnen de uitkomsten vallen. Dat wil zeggen dat bij herhaling de geschatte uitkomst in 95 procent van de gevallen binnen dat interval ligt.

Marges zijn te berekenen voor alle indicatoren, maar deze zijn in de monitor uiteindelijk alleen opgenomen voor de vijf voornaamste indicatoren. Het gaat om het aandeel van het mkb in de business economy…

  1. … met een financieringsbehoefte;
  2. … dat vervolgens de mogelijkheden verkend heeft;
  3. … dat vervolgens een financieringsaanvraag heeft gedaan;
  4. … met een succesvolle financieringsaanvraag;
  5. … dat een financieringsbehoefte verwacht in het komende jaar.

Iedere indicator leidt tot een fractie voor ieder van de 53 strata. Deze fracties kunnen worden geschat per stratum h maar ook voor combinaties U van strata. Dat speelt bijvoorbeeld bij het schatten van de uitkomsten voor het gehele microbedrijf. Dit is immers een combinatie van 12 strata: 6 bedrijfstakken in 2 leeftijdsklassen. Dit resulteert voor een dergelijke deelpopulatie U in de volgende schattingen van relatieve fracties:

\begin{equation} \label{eq4}
    \hat{r}_U^{\frac{y}{x}} = \frac{r_U^y}{r_U^x}
\end{equation}

met uit de respons

\begin{equation} \label{eq5}
    r_U^y = \frac{\sum_{h \in U} \left(w_{h}n_{h}^{y}\right)}{\sum_{h \in U} \left(w_{h}n_{h}\right)}
\end{equation}

met ophooggewichten wh gelijk aan $$A_h/a_h, n^y_h$$ het aantal bedrijven in de respons in stratum h met categorie yhi=1 voor enquêtevraag y, en nh het aantal bedrijven in de respons in stratum h. Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De bijbehorende variantie voor doelgroep U is:

\begin{equation} \label{eq6}
    Var\left(\hat{r}_U^{\frac{y}{x}}\right) = \frac{\left(Var\left(r_U^y\right)+\left(\hat{r}_U^{\frac{y}{x}}\right)^2Var(r_U^x)-2r_U^{\frac{y}{x}}Cov(r_U^y, r_U^x)\right)}{(r_U^x)^2}
\end{equation} 

Met als variantie en covariantie voor de doelgroepen U: 

\begin{equation} \label{eq7}
    Var\left(r_U^y\right) = \sum_{h \in U} W_h^2Var(r_h^y)
\end{equation}

\begin{equation} \label{eq8}
    Cov\left(r_U^y, r_U^x\right) = \sum_{h \in U} W_h^2Cov(r_h^y, r_h^x), \text{ met } W_h = \frac{N_h}{N_U}.
\end{equation}

Opgebouwd vanuit de variantie en covariantie van de individuele strata h: 

\begin{equation} \label{eq9}
    Var\left(r_h^y\right) = (1-r_h)r_h^y\frac{1-r_h^y}{n_h-1}
\end{equation}

\begin{equation} \label{eq10}
    Cov\left(r_h^y, r_h^x\right) = (1-r_h)r_h^y\frac{1-r_h^x}{n_h-1}
\end{equation}

Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De gebruikte variantieschatter is een eerste-orde linearisatie inclusief eindige-populatie correctie. Hieruit worden 95%-betrouwbaarheidsintervallen berekend waarbij de marge gelijk is aan 1,96*SE met de standaardfout berekend als:

\begin{equation} \label{eq11}
    SE = \sqrt{Var\left(\hat{r}_U^{\frac{y}{x}}\right)}
\end{equation}

De betrouwbaarheidsintervallen worden groter naarmate de berekende schatting op minder waarnemingen gebaseerd is en de geschatte ratio dichter bij 50 procent in de buurt komt. In de praktijk betekent dit dat de marges veelal het grootst zijn voor het grootbedrijf en de landbouw. Deze groepen behoren ook niet tot de onderzoekspopulatie en zijn alleen opgenomen als benchmarks.

Aan de hand van de variantie kan bepaald worden of verschillen tussen twee groepen of tussen twee jaren significant zijn. Als uit een statistische test blijkt dat dat de overschrijdingskans (de kans dat een dergelijk verschil wordt gevonden, terwijl er in werkelijkheid geen verschil is) kleiner is dan 5 procent, dan is er een statistisch significant verschil tussen de twee groepen of tussen de twee jaren die met elkaar worden vergeleken. Bijvoorbeeld, als A en B normaal verdeeld zijn, dan verschillen ze statistisch significant van elkaar als:

\begin{equation} \label{eq12}
    \textit{Absolute waarde}\left(A - B\right) > 1,96 \cdot \sqrt{Var(A)+Var(B)}
\end{equation}

I.4 Verrijking

De resultaten uit de enquête zijn verrijkt met gegevens uit andere bedrijvenstatistieken van het CBS. Op die manier is informatie over de rechtsvorm en regio toegevoegd, een reeks samengesteld met jaarlijkse werkgelegenheid (vanaf mei 2013) en kwartaalomzet (vanaf 2016) en de gehele balans en resultatenrekening voor responderende bedrijven die in 2022 al bestonden. Kernindicatoren zoals de solvabiliteit, liquiditeit, rentabiliteit en het aandeel onderpand zijn berekend als maatstaf van de financiële gezondheid van ondernemingen.

Bronnen en peilmomenten

De steekproef voor de enquête is getrokken op basis van de populatie in juni 2024. De ophooggewichten zijn ook op basis van die populatie bepaald. Dezelfde peilmaand geldt voor kenmerken van ondernemingen: bedrijfstak, grootteklasse, bedrijfsleeftijd, regio, en rechtsvorm. Deze kenmerken komen allen uit het Algemeen Bedrijven Register (ABR) en het Bedrijfsdemografisch Kader (BDK) van het CBS.

De jaarlijkse werkgelegenheid is bepaald op basis van de Polisadministratie. De Polisadministratie bevat gegevens van banen in een inkomstenperiode en is gebaseerd op data uit de loonaangiften. Het peilmoment is steeds de maand mei van een jaar. Alle werknemers die in die maand actief waren, worden gerekend tot de werkgelegenheid. Er worden zowel personen geteld als fte. Als een persoon twee banen heeft binnen dezelfde onderneming, telt deze mee als één werknemer, maar in termen van fte als de optelling van de twee bijbehorende fte-factoren. Deze werkgelegenheidscijfers hebben alleen betrekking op werknemers, niet op zelfstandigen die actief zijn bij bedrijven. Als er in deze monitor over werkzame personen wordt gesproken, gaat het wél over werknemers en zelfstandigen, bovendien uitgedrukt in fte. 

Omzetcijfers zijn afkomstig uit de Directe Ramingen Totaal (DRT) en vertegenwoordigen de totale omzet per kwartaal van ondernemingen. De cijfers bestaan voor een groot deel uit btw-aangiftecijfers. Ondernemingen die geen btw hoeven te betalen of een ontheffing hebben, komen niet in deze bestanden voor. Dat betekent bijvoorbeeld dat de omzet voor landbouwbedrijven vaak ontbreekt: zij vielen tot begin 2018 onder de landbouwregeling en hoefden geen btw af te dragen over hun agrarische activiteiten.

De financiële indicatoren zijn afkomstig uit twee bronnen. De Statistiek Financiën van Niet-Financiële Ondernemingen (NFO) voor bedrijven mét rechtspersoonlijkheid en de Satelliet Zelfstandige Ondernemers (SZO) voor bedrijven zónder rechtspersoonlijkheid. Die bronnen zijn gecombineerd om zo compleet mogelijk de balans en resultatenrekening van respondenten in beeld te brengen. Beiden zijn (deels) gebaseerd op aangiftegegevens en voor deze monitor daarom niet recenter beschikbaar dan 2022. Gegevens hebben betrekking op dat gehele jaar.

Financiële indicatoren

De balans en resultatenrekening van ondernemingen worden gebruikt om indicatoren te berekenen die hun financiële positie uitdrukken. De primaire bron voor deze cijfers is de NFO. De NFO bevat gegevens op het niveau van het fiscale nummer. De enquête voor de Financieringsmonitor en alle andere gekoppelde data betreffen gegevens op het niveau van de bedrijfseenheid van het CBS. Een bedrijfseenheid kan meerdere fiscale nummers hebben of een fiscaal nummer kan bij meerdere bedrijfseenheden horen. Alleen voor die gevallen waar één fiscaal nummer hoort bij één bedrijfseenheid, zijn de waarden uit de NFO één-op-één overgenomen.

Als die link niet eenduidig bestaat, is de balans en resultatenrekening gebruikt van het gehele concern: de ondernemingengroep (OG). Dat zorgt ervoor dat de balans van een bedrijfseenheid die onderdeel vormt van een groter ondernemingengroep nu groter is. Dit gebeurt vanuit het idee dat het de financiële positie van het gehele concern is die er toe doet bij een financieringsbehoefte en -aanvraag en niet alleen die van de business unit. Er wordt in de monitor bovendien alleen gewerkt met de financiële positie van het concern, uitgedrukt in samenvattende indicatoren. 

Gegevens uit de NFO hebben alleen betrekking op bedrijven met rechtspersoonlijkheid. De natuurlijke personen (eenmanszaken, stichtingen, vof) ontbreken dus. Die bedrijven maken een wezenlijk deel uit van de populatie en komen bovendien veelvuldig voor in het microbedrijf. Om ook voor die bedrijven een beeld te krijgen van hun financiële positie is gebruik gemaakt van de SZO. Dit is een statistisch halffabricaat binnen het CBS dat alleen gebruikt wordt als input om statistieken en microdatabestanden te maken. Deze bron wordt ook niet gaafgemaakt en is daardoor van mindere kwaliteit. Er zijn op de koppeling voor de monitor diverse controles uitgevoerd. Waarnemingen die niet aan deze controles voldeden, zijn uitgesloten. 

Er zijn vier indicatoren berekend om de financiële gezondheid van deelnemers aan de enquête uit te drukken. De solvabiliteit meet de mate waarin ondernemingen met eigen middelen gefinancierd zijn en ze kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen op de lange termijn. De liquiditeit meet de mate waarin bedrijven kunnen voldoen aan verplichtingen op korte termijn. Rentabiliteit op totaal vermogen en op eigen vermogen zijn maatstaven van de winstgevendheid van ondernemingen, gerelateerd aan de ingelegde middelen. De onderpandratio geeft een indicatie van de financiële zekerheden die een onderneming de financier kan bieden. De indicatoren worden als volgt berekend:

solvabiliteit = eigen vermogen / balanstotaal

liquiditeit = vlottende activa / kortlopend vreemd vermogen

rentabiliteit totaal vermogen (RTV) = resultaat uit bedrijfsvoering / balanstotaal
rentabiliteit eigen vermogen (REV) = resultaat na belastingen / eigen vermogen

onderpand = materiële vaste activa / balanstotaal

Het resultaat na belastingen komt niet voor in de SZO. Daarom wordt in de monitor alleen gewerkt met de rentabiliteit op het totaal vermogen. Die maatstaf is bovendien minder gevoelig voor de hefboomwerking van vreemd vermogen. Bij een gelijk eigen vermogen kan een onderneming veel vreemd vermogen aantrekken en die grotere pot aan geld inzetten om meer winst te behalen. Hogere winst bij een gelijk eigen vermogen zorgt voor een hogere rentabiliteit op dat eigen vermogen. Maar tegelijkertijd wordt er ook veel meer risico genomen en gaat de solvabiliteit omlaag. De rentabiliteit op het totaal vermogen geeft een evenwichtiger beeld. Op de financiële indicatoren is ook winsorising toegepast om te corrigeren voor extreme waarden.

In de monitor wordt gesproken over significante verschillen betreffende de solvabiliteit en liquiditeit tussen bedrijven met verschillende financieringsbehoeften of doelen. Voor het bepalen van deze significantie is gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U test in het geval van een numerieke variabele (solvabiliteit en liquiditeit op basis van de verrijkte gegevens uit de NFO en SZO). Er is gebruik gemaakt van een Chi-kwadraat test in het geval van een kruistabel (verwachte solvabiliteit en liquiditeit in hoofdstuk 8, welke is uitgevraagd in de enquête). Deze testen werden in versies tot en met 2022 uitgevoerd met IBM Statistics SPSS 25.0, hierbij werd de dataset groter gemaakt op basis van de weging. Een bedrijf met een gewicht 30 kreeg hierdoor 30 rijen in de dataset. Sinds de versie van 2023 is R gebruikt om de berekeningen voor de Financieringsmonitor uit te voeren, in R wordt op een juistere manier rekening gehouden met gewichten in de dataset. Hierdoor zijn resultaten minder snel significant, maar reflecteren ze beter de werkelijke onzekerheid.

I.5 Privacy

Privacy is een groot goed. Ook als je niks te verbergen hebt, heb je heel wat te beschermen. Het CBS is het Statistisch Bureau van Nederland dat onafhankelijk onderzoek uitvoert. Het CBS werkt bij elk onderzoek met strenge eisen om data op een veilige manier te verwerven, te verwerken en te publiceren en is transparant over de manier van werken en de methodieken. 

Het CBS verzamelt gegevens van natuurlijke personen, bedrijven en instellingen. Dit is wettelijk vastgelegd in de CBS-wet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Identificerende persoonskenmerken worden na ontvangst direct gepseudonimiseerd. Hierdoor kan het onderzoek alleen worden uitgevoerd op gegevens met een pseudosleutel. Bij publicatie zorgt het CBS er bovendien voor dat natuurlijke personen of bedrijven niet herkenbaar of herleidbaar zijn. Ook hanteert het CBS diverse maatregelen tegen diefstal, verlies of misbruik van persoonsgegevens. Het CBS levert geen herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Wel kunnen sommige (wetenschappelijke) instellingen onder strenge voorwaarden toegang krijgen tot gegevens met pseudosleutel op persoons- of bedrijfsniveau. Dit noemen we microdata. 

Voor meer informatie, zie onze website: www.cbs.nl/privacy

29) Zie voor resultaten en informatie over de methodologie van de SAFE de website van de ECB.

Begrippen

Achtergestelde lening

Een kredietvorm die kenmerken van vreemd en eigen vermogen combineert. In het geval van faillissement wordt de crediteur bij uitbetaling achtergesteld op de andere kredietverstrekkers. De verstrekker van een achtergestelde lening heeft nog wel voorrang op houders van obligaties of aandelen.

Asset-based finance

Financiering op basis van een onderpand, zoals debiteuren, machines of auto’s. Omdat het door het onderpand zekerheden met zich meebrengt, is deze vorm interessant voor zowel de financier als het bedrijf in kwestie.

Bedrijfseenheid

De feitelijke transactor in het productieproces gekenmerkt door zelfstandigheid ten aanzien van de beslissingen over dat proces en door het aanbieden van zijn producten aan derden.

Business angel

Een business angel is een andere benaming voor een informele durfkapitaalverstrekker, een vermogende particulier (meestal een ex-ondernemer die zijn bedrijf heeft verkocht) die een gedeelte van zijn eigen geld actief investeert in het kapitaal van veelbelovende bedrijven in ruil voor aandelen, een achtergestelde lening of een combinatie van beide.

Business economy

De term ‘business economy’ wordt internationaal het meest gebruikt om het marktgerichte bedrijfsleven af te bakenen. De business economy telt de overheidssector niet mee. Ook de agrarische sector, financiële dienstverlening, onderwijs, zorg, cultuur, sport en recreatie, belangen- en hobbyverenigingen en overige persoonlijke dienstverlening worden niet tot de business economy gerekend. De business economy is dus een deel van alle economische activiteiten en beslaat de SBI-codes B tot en met N en 95, exclusief K.

Crowdfunding

Bij crowdfunding wordt financiering opgehaald bij een grote groep donateurs of investeerders. Een belangrijk voordeel is dat geldvragers zelf de voorwaarden kunnen bepalen. Zo beslissen ze zelf welke financieringsvorm ze gebruiken en wat de tegenprestatie zal zijn. 

Digitalisering

Aanpassen van het bedrijf aan door digitalisering veranderende markt. Digitalisering gaat over de structurele verandering van de economie en maatschappij door mensen en bedrijven die steeds meer van digitale technologie gebruik maken.

Direct lending

Vorm van ondernemingsfinanciering, waarbij niet bancaire geldverstrekkers rechtstreeks leningen verstrekken aan bedrijven. In de praktijk werken soms meerdere geldverstrekkers samen die tezamen geld investeren in een fonds dat als financier optreedt voor ondernemers.

Durfkapitaal

Vorm van ondernemingsfinanciering, ook wel aangeduid wordt als venture capital, dat verstrekt wordt aan een onderneming die een meer dan gemiddeld risico loopt.

Equipment lease

Lease is een vorm van kredietverstrekking waarbij de verstrekker een goed koopt en deze gedurende een overeengekomen termijn en tegen een vergoeding ter beschikking stelt aan het bedrijf. Bij equipment lease gaat het om objecten anders dan auto’s, zoals kranen, grondverzetmachines, industriële machines, koffieapparaten, kopieermachines, computers en ICT-oplossingen.

Externe financiering

Alle financiering die van buiten de onderneming aangetrokken wordt. Een combinatie van vreemd vermogen en extern eigen vermogen. Voorbeelden van extern eigen vermogen zijn aandelenuitgifte, geld van informele investeerders of private equity. Intern eigen vermogen behoort niet tot externe financiering. Ingehouden winsten en eigen inleg door de ondernemer behoren dus niet tot dit begrip.

Factoring

Dit is een vorm van debiteurenfinanciering of voorraadfinanciering. Hierbij draagt de ondernemer de facturatie over aan een extern bedrijf dat zorg voor de facturering, de debiteurenadministratie en de incassering van de debiteuren. Het externe bedrijf ontvangt in ruil meestal een percentage van de omzet, maar draagt ook het risico over de schulden.

Grootbedrijf

Tot het grootbedrijf behoren ondernemingen met ten minste 250 werkzame personen. Deze grootteklasse komt voor in de monitor als benchmark maar behoort niet tot het mkb.

Informele investeerders

Onder informele investeerders worden vrienden, familie, collega’s en andere bekenden verstaan. Ze verschillen onder meer van business angels omdat zij niet actief betrokken blijven bij de bedrijfsvoering.

Innovatief bedrijf

Ondernemingen die doen aan product-, proces-, marketing- en organisatorische vernieuwingen of sterke verbeteringen.

Ketenmacht

Beperkende voorwaarden vanuit afnemers. Dit kan zich uiten in langere betaaltermijnen of aanvullende voorwaarden.

Kleinbedrijf

Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 10 en minder dan 50 werkzame personen. 

Kredietunies

Een kredietunie is een coöperatieve kredietvereniging zonder winstoogmerk waarin ondernemers zich per regio of per branche organiseren om elkaar geld te lenen. Het is als non-bancair alternatief voor bankfinanciering ontstaan, wordt door de politiek gedragen en is voornamelijk een fenomeen in de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Engeland.

Liquiditeit

De verhouding van de vlottende activa tot het kortlopend vreemd vermogen wordt ook wel de current ratio genoemd. Het is een maatstaf van hoe goed bedrijven in staat zijn om aan hun verplichtingen op korte termijn te voldoen.

Microbedrijf

De kleinste grootteklasse binnen het mkb. Tot het microbedrijf behoren ondernemingen met minder dan 10 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen.

Middenbedrijf

Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 50 en minder dan 250 werkzame personen. 

Midden- en kleinbedrijf

Tot het mkb behoren ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen. De bedrijfsgrootte is bepaald op het niveau van de individuele bedrijfseenheid en niet het gehele concern. Binnen het mkb wordt een onderverdeling gemaakt naar drie onderliggende grootteklassen: het microbedrijf, het kleinbedrijf en het middenbedrijf. Het grootbedrijf, dat ook voorkomt in de monitor, behoort niet tot het mkb.

Mkb-beurs

Een platform waarbij beleggers rechtstreeks kunnen investeren in mkb bedrijven. Dat kan in de vorm van (certificaten van) aandelen en obligaties (leningen). De (certificaten van) aandelen en de obligaties zijn verhandelbaar.

Onderhandse lening

Een geldlening zonder tussenkomst van een bank, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. Rente en afspraken worden wel vastgelegd in een contract.

Ondernemingengroep

De eenheid die feitelijk optreedt als financiële transactor. De ondernemingengroep (OG) wordt gedefinieerd als de meest omvattende verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover zeggenschap kan worden uitgeoefend en die homogeen is naar institutionele sector. De ondernemingengroep is de statistische eenheid op basis waarvan het financieringsproces in Nederland wordt beschreven. Vooral bij grotere eenheden komt deze feitelijke transactor doorgaans niet overeen met één juridische eenheid, maar is een combinatie van juridische eenheden. 

Private equity

Een financieringsvorm waarbij investeerders buiten de aandelenbeurs om financieel in bedrijven participeren. Deze participatiemaatschappijen nemen dan een meerderheids- of een groot minderheidsbelang in een bedrijf. Binnen private equity zijn drie soorten investeringen te onderscheiden: een buy-out, een groei-investering, of een investering in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s, het zogenaamde venture capital.

Rekeningcourant

Doorlopend krediet dat ondernemingen gebruiken voor alledaagse uitgaven en om hun rekeningen te betalen, ook wel bekend als een betaalrekening.

Rentabiliteit eigen vermogen

De rentabiliteit op het eigen vermogen is de verhouding tussen de nettowinst (het resultaat ná belastingen) en het eigen vermogen. Het is een indicator van het rendement op het vermogen dat door aandeelhouders geïnvesteerd is.

Rentabiliteit totaal vermogen

De rentabiliteit op het totaal vermogen is de verhouding tussen het resultaat uit de normale bedrijfsvoering (het resultaat vóór belastingen) en het totale vermogen. 

Solvabiliteit

Het aandeel van het eigen vermogen in het balanstotaal. De solvabiliteit is een indicator die gebruikt wordt om de financiële positie van ondernemingen te meten. Het geeft een indicatie van de mate waarin zij in staat zijn te voldoen aan verplichtingen op langere termijn. Een hogere solvabiliteit duidt op een financieel gezonder bedrijf.

Startup

Een startende onderneming met een vernieuwend, schaalbaar idee rondom een nieuwe technologie.

Stratum

Een combinatie van bedrijfskenmerken waardoor bedrijven in de populatie en in de steekproef van de enquête aan hokjes toe te kennen zijn. In de Financieringsmonitor wordt gewerkt met 54 driedimensionale strata door bedrijfstak, grootteklasse en leeftijd te combineren.

Venture capital

Een vorm van private equity waarbij het specifiek om investeringen in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s gaat. 

Werkzame persoon

Persoon die een baan heeft bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week. Zij kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen.

Afkortingen

ABR

Algemeen Bedrijven Register

Bbp

Bruto binnenlands product

BDK

Bedrijfsdemografisch Kader

BEID

Bedrijfseenheid

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CPB

Centraal Planbureau

DNB

De Nederlandsche Bank

DRT

Directe Ramingen Totaal

ECB

Europese Centrale Bank

EZ

Ministerie van Economische Zaken

FAAN

Factoring & Asset-based finance Association Netherlands

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

Mkb

Midden- en Kleinbedrijf

MFI

Monetaire Financiële Instelling

NFO

Statistiek Financiën Niet-Financiële Ondernemingen

NVB

Nederlandse Vereniging van Banken

NVL

Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen

NVP

Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen

R&D

Research and development

REV

Rentabiliteit eigen vermogen

RTV

Rentabiliteit totaal vermogen

SAFE

Survey on the Access to Finance of Enterprises

SBI

Standaard Bedrijfsindeling

SMF

Stichting MKB Financiering

SZO

Satelliet Zelfstandige Ondernemingen

Vof

Vennootschap onder firma

Wp

Werkzame personen

Zzp

Zelfstandigen zonder personeel

Literatuur

CBS (2023a), Bruto-investeringen in materiele vaste activa, volumecijfers per maand, Statline, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2023), Inflatie 10 procent in 2022, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024a), Economie krimpt met 0,5 procent in eerste kwartaal 2024, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024b), De Nederlandse Economie in 2023, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024c), Economisch beeld verslechtert verder, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024d), Inflatie 3,8 procent in 2023; exclusief energie 6,5 procent, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024e), Consumenten opnieuw minder negatief, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024f), Producenten industrie wat negatiever in maart, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024g), Productie industrie 6 procent lager in maart, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2024h), Arbeidsmarkt in eerste kwartaal iets minder krap, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS(2024i), Inflatie stijgt naar 3,2 procent in juni, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CPB (2022), Risicorapportage financiële markten 2022, Centraal Planbureau: Den Haag.

Crowdfundingcijfers.nl (2023), Crowdfunding in Nederland 2022. 

DNB (2021), Tabel 5.5: Ontwikkeling acceptatiecriteria en vraag bancaire kredietverlening bij in Nederland gevestigde MFI’s (kwartaal), De Nederlandsche Bank: Amsterdam.

DNB (2024a), Tabel 5.1.4: Kredietverlening Nederlandse grootbanken aan Nederlands midden- en kleinbedrijf (Kwartaal), De Nederlandsche Bank: Amsterdam.

DNB (2024b), Tabel 5.2.4: Leningen en deposito's verstrekt door MFI's aan niet-financiële bedrijven in Nederland, uitgesplitst naar bedrijfstak; niet gecorrigeerd voor securitisaties per kwartaal, gecorrigeerd voor breuken, vanaf januari 2010:, De Nederlandsche Bank: Amsterdam.

ECB (2022a), Wat zijn TLTRO’s, European Central Bank: Frankfurt am Main.

ECB (2024a), https://data.ecb.europa.eu/data/datasets, European Central Bank: Frankfurt am Main.

ECB (2024b), Monetary Policy Decisions, 6 juni 2024, European Central Bank: Frankfurt am Main.

FAAN (2024), Cijfers en Trends, Factoringnederland.nl: Tilburg.

NVL (2024), Leasingmarkt voor bedrijfsmiddelen in Nederland - Marktcijfers 2023, Leasing Nederland - Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen: Abcoude.

NVP (2024), Trendrapport 2023, Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen: Amsterdam

SMF (2024), Onderzoek non-bancaire financiering 2023, Stichting MKB Financiering: Amsterdam.